Défi 6 (NE-FR) Flashcards
(87 cards)
1
Q
Een jeugdherberg
A
Une auberge de jeunesse
2
Q
Een bagageruimte
A
Une bagagerie
3
Q
Het laagseizoen
A
La baisse saison
4
Q
Een alcoholisch drankje
A
Une vision alcoolisée
5
Q
Een automaat
A
Un distributeur
6
Q
Een laken
A
Un drap
7
Q
Het hoogseizoen
A
La haute saison
8
Q
De verhouding prijs kwaliteit
A
Le rapport qualité-prix
9
Q
Een steegje
A
Une ruelle
10
Q
De rust
A
La tranquillité
11
Q
Gemeenschappelijk
A
Commun, commune
12
Q
Gezellig, warm
A
Convivial, conviviale
13
Q
Smal
A
Étroit, étroite
14
Q
Beginnen, starten
A
Démarrer
15
Q
Eisen
A
Exiger
16
Q
Garanderen
A
Garantir
17
Q
Toezien op, waken over
A
Veiller à
18
Q
Heeft u zin om?
A
Ça vous dit de + inf. ?
19
Q
Tot uw beschikking stellen
A
Mettre à votre disposition
20
Q
In het hartje van
A
Au cœur de
21
Q
In half pension
A
En demi-pension
22
Q
In vol pension
A
En pension complète
23
Q
Daarentegen
A
En revanche
24
Q
Dagelijks
A
Quotidiennement
25
Een hoofdstad
Une capitale
26
Alomtegenwoordig
Omniprésent, omniprésente
27
Zich verdiepen in, zich onderdompelen in
Se plonger dans
28
Een ziel
Une âme
29
Een graaf, gravin
Un comte, une comtesse
30
Een ontwerper, een ontwerpster
Un créateur, une créatrice
31
Een schreeuw, een kreet (2)
Un cri, un hurlement
32
De duivel
Le diable
33
Een riool
Un égout
34
Een raadsel
Un énigme
35
Een spook
Un fantôme
36
Een wachtrij
Une file d’attente
37
Een rilling
Un frisson
38
Een brand
Un incendie
39
Een stadslegende
Une légende urbaine
40
Een spookhuis
Une maison hantée
41
Een landhuis
Un manoir
42
Een mummie
Une momie
43
Een schaduw
Une ombre
44
Een prooi
Une proie
45
Vriendelijk, warm
Accueillant, accueillante
46
Angstaanjagend
Effrayant, effrayante
47
Ontroostbaar
Inconsolable
48
Griezelig, macabre
Macabre
49
Donker
Obscur, obscure
50
Smerig, verachtelijk
Sordide
51
Herbergen, huisvesten
Abriter
52
Verwittigen, alarmeren
Alerter
53
Bekennen
Avouer
54
Bang maken, afschrikken
Effrayer
55
Rechtsomkeer maken
Faire demi-tour
56
Flippen
Flipper
57
Leveren, voorzien van
Fournir
58
Schreeuwen, gillen
Hurler
59
Binnendringen in, binnenkomen
Pénétrer dans
60
Heersen
Régner
61
Zich onthouden van
S’abstenir de
62
Wandelen
Se balader
63
Zich verstoppen
Se cacher
64
Zich vermommen, zich verkleden in
Se déguiser (en)
65
Zaaien
Semer
66
In de buurt van, in de nabijheid van
À proximité de
67
Ronduit
Carrément
68
Vanaf
Dès
69
Wat…betreft
Quant à
70
Maar
Mais
71
Terwijl (2)
Alors que/tandis que
72
Integendeel
Au contraire
73
Daarentegen (2)
Par contre/en revanche
74
Desondanks, niettemin, toch
Pourtant
75
Echter, nochtans
Cependant
76
Toch
Quand même
77
Kortom, in een notendop
En bref
78
Tot slot
En conclusion
79
Samengevat
En résumé
80
Ten slotte, om af te sluiten
Pour conclure
81
Omdat
Parce que
82
Want
Car
83
Aangezien (2)
Puisque, Comme
84
Vanwege
À cause de
85
Dankzij
Grâce à
86
Dus (2)
Alors, donc
87
Daarom, Het is daarom dat
C’est pourquoi, Voilà pourquoi
