6 sociale stratificatie Flashcards
(37 cards)
sociale stratificatie
De opsplitsing van een samenleving in sociale strata: boven elkaar gestapelde sociale lagen die onderling verschillen in sociale status en andere indicatoren van ongelijkheid.
sociale ongelijkheid
De situatie waarbij mensen in verschillende mate toegang hebben tot gewaardeerde middelen, diensten en posities.
geslachtsratio
het aantal mannen ten opzichte van het aantal vrouwen
afhankelijkheidsratio
het aantal productieve versus het aantal niet-productieve familieleden
onderbouw
Omvat het economisch systeem, ruim gedefinieerd als de manier waarop mensen in hun materiële levensonderhoud voorzien, getypeerd door productiewijze
productiewijze
(feodaal/kapitalistisch/communistisch) Bestaat uit productiekrachten, namelijk productiemiddelen en menselijke arbeidskracht, én sociale verhoudingen
productiemiddelen
Goederen die gebruikt worden om andere goederen te produceren, zoals gereedschap, machines, grond, …
bovenbouw
Bestaat uit zaken zoals religie, het recht, de staat en de media. De functie van de bovenbouw is de bestaande sociale verhoudingen bestendigen (legitimatie en ondersteuning voor verhoudingen).
surplus(waarde)
Is het verschil tussen de prijs van het product op de markt en de productiekosten.
vaste productiekosten
kosten aan bv machines die je zowiezo moet betalen en dus niet zomaar naar beneden gedrukt kunnen worden
kapitaalsaccumulatie
Een deel van de surplus wordt gebruikt voor privéconsumptie, de rest wordt weer in het bedrijf gestoken.
verpaupering / Verelendung
De mechanisering creëert arbeidslozen en -reserve waardoor het loon van de arbeiders zo laag mogelijk gehouden kan worden.
klasse-an-sich
of “klasse op zichzelf”, verwijst naar een groep mensen die een gemeenschappelijke economische positie delen in de samenleving, maar zich nog niet bewust zijn van hun gedeelde belangen of hun potentieel om collectief te handelen.
klasse-für-sich
of “klasse voor zichzelf”, verwijst naar een groep mensen die niet alleen een gemeenschappelijke economische positie delen, maar zich ook bewust zijn van hun gedeelde belangen en hun potentieel om collectief te handelen.
klassen
Een klasse is een groep van mensen met een gelijke positie op de goederen- of arbeidsmarkt
status
Heeft betrekking op sociale eer. Macht die gebaseerd is op erkenning van hogere kwaliteiten door de gemeenschap. Statusgroepen vormen meestal leefgemeenschappen en kennen een gemeenschappelijke leefstijl.
autoriteitsverschillen
De centrale bron van tegenstelling is de uitoefening van gezag of autoriteit.
quasigroepen
klassen of conflictgroepen
belangengroepen
Wanneer de latente belangen die quasigroepen kenmerken, omgevormd worden tot manifeste belangen
institutionalisering
het proces waarbij een bepaald concept wordt ingebed in een organisatie, sociaal systeem of de maatschappij als geheel
industrieel conflict
de oprichting van een welvaartstaat op basis van onderhandelingen door vertegenwoordigers van werkgevers en -nemers
de power elite
De clique uit de drie institutionele sectoren (economie, politiek en militair)
cliquevorming
Wanneer mensen in oorspronkelijke netwerken blijven circuleren leidt dit tot onderlinge beïnvloeding.
distinctie
Mensen ontwikkelen een specifieke, onderscheiden levensstijl waarmee ze hun plaats in het sociale veld aanduiden. (en daarmee ook de plaats van anderen op dit veld)