6 sociale stratificatie Flashcards

(37 cards)

1
Q

sociale stratificatie

A

De opsplitsing van een samenleving in sociale strata: boven elkaar gestapelde sociale lagen die onderling verschillen in sociale status en andere indicatoren van ongelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociale ongelijkheid

A

De situatie waarbij mensen in verschillende mate toegang hebben tot gewaardeerde middelen, diensten en posities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

geslachtsratio

A

het aantal mannen ten opzichte van het aantal vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

afhankelijkheidsratio

A

het aantal productieve versus het aantal niet-productieve familieleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

onderbouw

A

Omvat het economisch systeem, ruim gedefinieerd als de manier waarop mensen in hun materiële levensonderhoud voorzien, getypeerd door productiewijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

productiewijze

A

(feodaal/kapitalistisch/communistisch) Bestaat uit productiekrachten, namelijk productiemiddelen en menselijke arbeidskracht, én sociale verhoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

productiemiddelen

A

Goederen die gebruikt worden om andere goederen te produceren, zoals gereedschap, machines, grond, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bovenbouw

A

Bestaat uit zaken zoals religie, het recht, de staat en de media. De functie van de bovenbouw is de bestaande sociale verhoudingen bestendigen (legitimatie en ondersteuning voor verhoudingen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

surplus(waarde)

A

Is het verschil tussen de prijs van het product op de markt en de productiekosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vaste productiekosten

A

kosten aan bv machines die je zowiezo moet betalen en dus niet zomaar naar beneden gedrukt kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kapitaalsaccumulatie

A

Een deel van de surplus wordt gebruikt voor privéconsumptie, de rest wordt weer in het bedrijf gestoken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verpaupering / Verelendung

A

De mechanisering creëert arbeidslozen en -reserve waardoor het loon van de arbeiders zo laag mogelijk gehouden kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

klasse-an-sich

A

of “klasse op zichzelf”, verwijst naar een groep mensen die een gemeenschappelijke economische positie delen in de samenleving, maar zich nog niet bewust zijn van hun gedeelde belangen of hun potentieel om collectief te handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klasse-für-sich

A

of “klasse voor zichzelf”, verwijst naar een groep mensen die niet alleen een gemeenschappelijke economische positie delen, maar zich ook bewust zijn van hun gedeelde belangen en hun potentieel om collectief te handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

klassen

A

Een klasse is een groep van mensen met een gelijke positie op de goederen- of arbeidsmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

status

A

Heeft betrekking op sociale eer. Macht die gebaseerd is op erkenning van hogere kwaliteiten door de gemeenschap. Statusgroepen vormen meestal leefgemeenschappen en kennen een gemeenschappelijke leefstijl.

17
Q

autoriteitsverschillen

A

De centrale bron van tegenstelling is de uitoefening van gezag of autoriteit.

18
Q

quasigroepen

A

klassen of conflictgroepen

19
Q

belangengroepen

A

Wanneer de latente belangen die quasigroepen kenmerken, omgevormd worden tot manifeste belangen

20
Q

institutionalisering

A

het proces waarbij een bepaald concept wordt ingebed in een organisatie, sociaal systeem of de maatschappij als geheel

21
Q

industrieel conflict

A

de oprichting van een welvaartstaat op basis van onderhandelingen door vertegenwoordigers van werkgevers en -nemers

22
Q

de power elite

A

De clique uit de drie institutionele sectoren (economie, politiek en militair)

23
Q

cliquevorming

A

Wanneer mensen in oorspronkelijke netwerken blijven circuleren leidt dit tot onderlinge beïnvloeding.

24
Q

distinctie

A

Mensen ontwikkelen een specifieke, onderscheiden levensstijl waarmee ze hun plaats in het sociale veld aanduiden. (en daarmee ook de plaats van anderen op dit veld)

25
intragenerationele mobiliteit
Mobiliteit die plaatsvindt binnen de beroepsloopbaan van het individu.
26
intergenerationele mobiliteit
Een vergelijking van de positie van de ouders en de positie van de zoon/dochter.
27
statusverwerving
inspanningen leveren om succesvol te zijn
28
sociale klassenformatie
De omvorming van een klasse als categorie binnen het economisch systeem tot een klasse als een groep van met elkaar interagerende mensen.
29
sociale sluiting of social closure
Het proces waarbij groepen hun positie vrijwaren door de toegang tot hun machtsbronnen af te schermen voor outsiders
30
sociale klasse
Verwijst naar klassensituaties waartussen een uitwisseling van mensen vaak voorkomt
31
structuratie
Het proces waarbij economische klassen in een proces van dagdagelijkse handelingen sociale klassen worden.
32
mediate structuration
Een hoge mate van geslotenheid zal leiden tot de reproductie van gemeenschappelijke levenservaringen doorheen de tijd.
33
proximate structuration
de arbeidsverdeling op de werkvloer, de hiërarchische structuur van het bedrijf en gemeenschappelijke consumptiepatronen zorgen ervoor dat de breuklijn die ontstaan is in de economische sfeer ook gereproduceerd wordt in de sociale sfeer
34
habitus
Is een sociaal geconstrueerd systeem van disposities, begrepen als min of meer onbewuste neigingen om de dingen op een bepaalde manier te doen. (pre-reflexief)
35
functionele verklaring
Sociale stratificatie is functioneel want posities gebonden aan kerntaken in de samenleving zijn maar voor sommigen weggelegd, zij moeten daar goed voor beloond worden.
36
gezinsinkomen
De man brengt geld binnen en maakt gebruik van de vrouw voor thuis te werken. Dit systeem ging over in een tweeverdienersmodel
37
patriarchaat
een sociale organisatie die het mannen mogelijk maakte om te domineren