8 sociale verandering Flashcards

(36 cards)

1
Q

neolithische revolutie

A

Mensen gingen sedentaire leven in stamverband en onderhielden zichzelf door middel van eenvoudige tuinbouw of horticultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pastorale samenlevingen of herdersvolkeren

A

Zijn gebaseerd op een rudimentaire vorm van veeteelt: ze bejaagden vee wat leidde tot een domesticatie. Dit was seizoensgebonden en ze hadden dus geen permanente nederzetting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stammen

A

Bestaan uit een associatie van familiegroepen (die op hun beurt zijn samengesteld uit kerngezinnen) die sedentair leven. horticulturen/tuinbouwsamenlevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

original affluent societies

A

hordes van jager-verzamelaars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bevolkingsdruk

A

De verhouding tussen de omvang van een grondgebied én de wanverhouding tussen de omvang van een bevolking, de keuze van voedselbronnen en de werkstandaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sodaliteiten

A

Op geslacht gebaseerde associaties tussen leden van verschillende dorpsgemeenschappen met een rituele of ambachtelijke functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

chiefdoms

A

= stammen met opperste gezag: regionaal georganiseerde samenlevingen met een gecentraliseerd bestuur dat de activiteiten van verschillende dorpsgemeenschappen coördineert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

complexe stammen

A

Kennen enkel een rangordening volgens status of prestige, zonder sociale stratificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

staten

A

Zijn regionaal georganiseerde samenlevingen met gespecialiseerde regionale instellingen - militaire en bureaucratische - die controleren en beheren en die niet op verwantschap zijn gebaseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wereldrijken

A

Een territoriaal expansieve en omvattende staatsvorm gekenmerkt door relaties van controle van 1 staat over de andere sociopolitieke entiteiten en gekenmerkt door imperialisme als proces waarbij wereldrijken gecreëert en onderhouden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociale verandering

A

De verandering die objectief waarneembare gevolgen heeft voor de sociale structuur en de cultuur van een maatschappij. Ze moeten grondig zijn en betrekking hebben op verschillende sferen van het maatschappelijk leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

technologieën

A

Met wetenschappelijke kennis onderbouwde sets van werktuigen, regels en procedures waarmee taken op een reproduceerbare wijze worden uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cultural lag

A

De niet-materiële cultuur verandert trager dan de materiële cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

structural lag

A

Niet-materiële cultuur aan materiële vooraf waardoor roloverbelasting en bepaalde capaciteiten onderbenut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

roloverbelasting

A

Taken en rollen in onze samenleving van mensen met een hoge levensverwachting leiden tot sociale problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

industrialisatiethese

A

Technologische ontwikkelingen drijven de industrialisatie voort door verschillende stadia, de samenleving moet zich voortdurend in die technologische realiteit aanpassen.

17
Q

culturele geestesgesteldheid

A

Elke gemeenschap wordt gekenmerkt door een bepaalde mentaliteit.

18
Q

sensate cultuur

A

In deze cultuur wordt het materiële als de realiteit beschouwd, zijn de voornaamste behoeften van fysische aard, wordt vooruitgang bewerkstelligd door de controle van het externe milieu, is het algemene karakter van de mens extravert, is kennis gebaseerd op observatie en experimenteren en is kunst gericht op entertainment.

19
Q

moderne of materialistische ingesteldheid

A

Is gericht op rationaliteit, veiligheid, economische zekerheid en prestatie en sociale orde

20
Q

postmoderne of postmodernistische houding

A

Is gekenmerkt door gerichtheid op levenskwaliteit, zelfverwezenlijking, zelfexpressie, gebondenheid en individuele vrijheid.

21
Q

schaarstehypothese

A

Stelt dat de doelstellingen of kenwaarden van personen een weerspiegeling vormen van de socio-economische situatie waarin ze vertroeven.

22
Q

socialisatiehypothese

A

Stelt dat de basispersoonlijkheid wordt gevormd gedurende de primaire socialisatie.

23
Q

diffusie

A

Een proces waarbij cultuurelementen of systemen van cultuurelementen zich verspreiden, waarbij ontdekkingen of uitvindingen of nieuwe instellingen, aangenomen in een bepaalde regio, door samenlevingen in nabijgelegen gebieden worden overgenomen, tot ze zich over de hele aardbol hebben verspreid.

24
Q

cultureel dominante centra

A

Van hieruit stralen vernieuwingen naar de omgeving uit.

25
convergentiehypothese
Stelt dat alle samenlevingen onder invloed van de industrialisatie met dezelfde maatschappelijke problemen geconfronteerd worden, waarvoor ze soortgelijke oplossingen vinden en bijgevolg op de lange duur meer en meer op elkaar zullen lijken.
26
dependencia of afhankelijkheidstheorie
Deze theorie wees de Zuid-Amerikaanse economische en culturele afhankelijkheid van Noord Amerika aan als de voornaamste oorzaak van de differentiële ontwikkeling van beide samenlevingen.
27
wereldsysteem
Een multiculturele, territoriale arbeidsdeling met één systeem voor de productie en ruil van alle goederen en ruwe grondstoffen die noodzakelijk zijn voor het dagdagelijkse bestaan van zijn inwoners.
28
kern
kent goed ontwikkelde steden, een kapitaalintensieve en gedifferentieerde economische productie, een technologisch sterk ontwikkelde landbouw, hoge arbeidslonen en een hoge arbeidsproductiviteit.
29
periferie
De urbane centra vergaan in de sociale problemen, de economische productie is arbeidsintensief en weinig gedifferentieerd
30
semiperiferie
schemerzone tussen kern en periferie
31
sociale bewegingen
Zijn gebaseerd op praktijken en vertogen die niet algemeen verdeeld worden door alle groepen in de samenleving.
32
political opportunity structure
Dit maatschappelijk verschijnsel verwijst naar de ontvankelijkheid of kwetsbaarheid van het politieke systeem voor georganiseerd protest.
33
nieuwe sociale bewegingen
Proberen gebieden opnieuw van de staat afhandig te maken.
34
revolutie
een geheel van sociale processen waarbij politieke conflicten en veranderingen in de verhoudingen tussen sociale klassen centraal staan
35
rebellie
opstand ondergeschikte sociale klassen
36