7&8 Flashcards

(83 cards)

1
Q

calcio nel culo

A

schop onder de kont / op t nippertje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gonfia di rammarico

A

gezwollen (vol) van spijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

koelkast

A

frigorifero

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

scoppiano a ridere

A

barsten in lachen uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zou ik gevn

A

cosa darei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de grap

A

la battuta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uscirsene (se ne esce Christina)

A

eruitflappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

meer pech

A

più sfigate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een doel

A

uno scopo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

arrotolarsi

A

oprollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tramonti

A

zonsondergangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rafano

A

mierikswortel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

citazioni

A

citaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

l’ho rincuorata (rincuorare)

A

ik vrolijkte haar op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

soltanto da dire

A

om maar te zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

geef hem tijd

A

dagli tempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

risata sguaiata

A

rauw/hees gelach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

rode wangen

A

le guance rosse (la guancia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ze vertrekken naar de overkant

A

partono da unl’altra parte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

roddelen

A

spettegolare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

caviglie

A

enkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

sorseggiano, sorseggiare

A

zij nippen, nippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

fare le cose a cazzo

A

gewoon doen, zomaar doen, zonder na te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ci spiano

A

ze bespioneren ons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
aguzzare
verscherpen
26
corrugare
rimpelen, rughe = rimpels
27
aggrottare la fronte, lei aggrotta la fronte
fronsen
28
bestemmiare
schelden met Dio, Madonna
29
turpiloquio
scheldwoorden
30
giurare
zweren
31
imprecare
vloeken (met of) zonder God
32
talmente
dus
33
coglione
sukkel
34
rompere le palle / i coglioni
hij/het breekt m'n ballen / maakt het me verdomd moeilijk / irriteert me mateloos
35
non mi rompere le palle
don't screw with me /Breek mijn ballen niet
36
(van)uit twijfel
dal dubio
37
vanuit behoefte/nood
dal bisogno
38
is gebaseerd op
è basato su
39
sottratto del denaro
geld gestolen (afgetrokken)
40
respingere
afwijzen" of "terugstoten"
41
impiegare
gebruiken, inzetten
42
preponderanza
overwicht, overmacht
43
afscheidsbrief
lettera d'addio
44
mollare
dumpen
45
X molla Y
X dumpt Y
46
spazzatura
vuilnis
47
mank lopen
zoppicare
48
jij verdient
ti degni
49
je leunt
ti sporgi
50
andare dritto al sodo
direct zijn/zeggen
51
niet afdwalen
non divagare
52
innamorata di un altro
verliefd op iemand anders
53
Ik keek naar mezelf in de spiegel
mi sono specchiata
54
maar zelfs onze dagen
ma perfino le nostre giornate
55
uovo sodo
hardgekookt ei
56
fare il tifo, tifosi (tifoso)
steunen, fan (in de sport)
57
de was opvouwen
piegare la biancheria
58
stracolmo di ciliegie
tjokvol/boordevol kersen
59
mettersi in testa
in je hoofd komen
60
mettitelo in testa
knoop het in je oren
61
capolinea
eindhalte van de bus
62
de lijst
l'elenco
63
het is koud
fa freddo (cnojun faccia freddo/sia freddo)
64
ti va la pasta?
heb je zin in pasta
64
Non mi piaccia fare
niet: Non mi piaccia *di* fare. piacere zonder DI.
65
non è che mi vada la pasta
het is niet zo dat ik niet houd van pasta
66
senza
senTSa, niet senza
67
hartslag
batticuore
68
tovaglioli
servetten
69
sollevata
verhoogd
70
de kast
l'armadio
71
accudita da una badante
verzorgd door een mantelzorger
72
op haar gemak
a suo agio
73
essere in/avere soggezione
onderdanig met angst / ontzag
74
taken
incombenze (taak: incombenza)
75
esuberante
uitbundig
76
vol kwalen
piena di acciacchi
77
ben het zat
sono stufo
78
hij was gezakt/afgewezen
stata bocchiata
79
cavarsela
zich redden (cavarsela da soli, zich alleen redden)
80
manen van paard
criniera di cavallo
81
la chioma
haardos, ook voor bomen
82