7 - Monoclonale gammopathie Flashcards

1
Q

Juist of fout?

Monoklonale proliferatie van plasmacellen gaat meestal gepaard met een oversecretie van IgM.

A

Fout, het is zelden IgM. Meestal wordt er IgA of IgG overgesecreteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Juist of fout?

Monoklonale proliferatie van plasmacellen gaat meestal gepaard met een oversecretie van lichte ketens.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke zaken kunnen voor een polyclonale hypergammaglobulinemie zorgen?

A
  • Cirrose
  • Chronische infectie
  • Mononucleose
  • Sarcoidose
  • Angio-immunoblasten lymfoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn secundaire oorzaken van monoclonale gammopathieën?

A
  • Carcinomen
  • Koude-agglutinine
  • Mixed cryoglobulinemia
  • Secundaire amyloidose
  • Auto-immuunziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bespreek de etiologie en het voorkomen van MM.

A

De etiologie is onbekend. Mogelijks is er invloed van genetische factoren, straling en chemische stoffen (asbest, lood).

Het komt zelden voor onder de 40 jaar, de diagnose komt meestal rond de leeftijd van 70 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bespreek de pathofysiologie van MM.

A

De maligne B-celprecuror rijpt uit tot een plasmacel en wordt door adhesiemolecules in het beenmerg weerhouden. Daar gebeuren er interacties tussen de stromale en de myeloomcellen, waardoor groeistimulerende cytokines worden vrijgesteld (IL-6). De myeloompopulatie neemt hierdoor toe, en kan zichzelf in stand houden door autocriene IL6-secretie en ze stimuleert de osteoclastenactiviteit. Dit veroorzaakt bot-destructie en verdere secretie van IL-6.

Verder worden door de productie van een monoclonaal immunoglobine andere immunoglobulines en albumine onderdrukt. Dit zal een verhoogd risico op infecties geven.

De aanwezige Bence Jones proteïnurie zal een factor spelen in de ontwikkeling van nierinsufficiëntie.

Naarmate de myeloommassa toeneemt, neemt de anemie toe in ernst, alsook de trombopenie, de botletsels, de hypercalciëmie en de monoclonale spiegels in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bespreek de klachten en afwijkingen bij de verschillende stadia van een MM.

A

In het preklinische stadium wordt de M-piek vaak als toevallige vondst vastgesteld.

Wanneer de patiënten symptomatisch beginnen te worden, krijgen ze botpijn (vnl. in de rug), normocytaire anemie of infecties.

Bij een full blown beeld zijn er toenemende pijnklachten, dorst, moeheid, infecties, verwardheid en nierinsufficiëntie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke diagnostische testen kan je doen bij het vermoeden van een MM? Wat zijn je verwachte resultaten?

A

De monoclonale immuunglobulines zijn in serum aatoonbaar op elektroforese, immuunelektroforese en door dosering van immuunglobulines.

In de urine kan men een Bence Jones proteïnurie vinden in 50% van de gevallen (dosering over 24u)

In het beenmerg kan men een plasmocytose van > 10% vinden.

Andere biologische afwijkingen:
- Anemie
- Verhoogde bezinkingssnelheid
- Stijgen van de uremie en creatinemie
- Hypercalciëmie
- Klein aantal plasmocyten in het bloed

Tenslotte kan men beeldvorming doen om botletsels of osteoporose op te sporen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Juist of fout?

Een plasmocytose van > 10% is pathognomonisch voor een MM.

A

Fout, het kan ook voorkomen bij MGUS, amyloïdose, cirrose en agranulocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bespreek het voorkomen van MGUS.

A

Het komt voor bij 1% van de volwassenen en bij 3-5% van de personen ouder dan 70 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de diagnostische criteria van MGUS?

A
  • Plasmocytose < 10%
  • Ig < 3g/dl
  • Weinig of geen Bence Jones proteïnurie, geen anemie en geen botletsels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel procent van de patiënten met MGUS zal evolueren naar verdere stadia?

A

1-2% per jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de diagnostische criteria van een smouldering myeloom?

A

Ig >3g/dl of plasmacellen 10-60% maar geen myeloomcriteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waaruit bestaat de therapie van een smouldering myeloma?

A

Afwachtende houding met frequente controles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel procent van de patiënten met een solitair plasmocytoom evolueert naar een MM?

A

50-70%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor een MM?

A

CRAB
C – calcium verhoogd (> 10.5mg/L)
R – renaal falen (creatinine > 2mg/dL)
A – anemie (Hb < 10g/dL)
B – beenderenaantasting (letsels of osteoporose)

60% plasmacellen of een Freelite ratio > 100 zijn op zichzelf ook al genoeg om de diagnose te stellen.

17
Q

Bespreek de therapie van MM.

A

Bij patiënten ouder dan 65 jaar wordt Melfalan samen met prednisolon gegeven.

Bij jongere patiënte wordt er inductie met corticoïden, Bortezomib en thalidomide gegeven, gevolgd door autologe stamceltransplant.

Radiotherapie is aangewezen bij solitair myeloom, bij neurologische compressiesyndromen en als palliatieve behandeling van blijvende gelokaliseerde pijn.

Bijkomende behandeling bestaat uit:
- Anemie: EPO (vnl. bij nierinsufficiëntie), transfusies
- Infectie: IV gammaglobulines, vaccineren, parenterale AB en antichimmeltherapie bij febriele neutropenie
- Botletsels: bisfosfonaten
- Hypercalciëmie: celremmende therapie met daarbij hoge dosis corticosteroïden, hydratatie,…
- Nierinsufficiëntie: hydratatie, soms hemodialyse
- Hyperviscositeit: plasmaferese voor daling M-component

18
Q

Wat is de ziekte van Waldenström? Bespreek het voorkomen.

A

Het is een monoclonale proliferatie van IgM producerende lymfo-plasmocyten door mutatie in MyD88 (= signaaltransductie molecule in de Toll receptor pathway). Het komt vooral voor bij oudere patiënten.

19
Q

Beschrijf de kliniek van de ziekte van Waldenström.

A

De kliniek doet zich vooral voor door anemie, infecties, nierinsufficiëntie, bloedingsdiathese
- Moeheid = meest frequente klacht
- Hyperviscositeit: krampen, neusbloedingen, hoofdpijn, visusstoornissen
- Organomegalie: discrete hepato-splenomegalie, matige lymfeklieropzettingen
- 25% perifere neuropathie

20
Q

Welke laboresultaten passen bij de ziekte van Waldenström?

A
  • Bloed: monoclonale IgM-proteïne met meestal een lichte keten (kappa), verhoogde viscositeit, normochrome anemie, Rouleauxvorming
  • Urine: bij 25% Bence Jones proteïnurie
  • Beenmerg: geïnfiltreerd door lymfocyten, lymfoplasmocytairen en plasmocyten met toename van de mastcellen
21
Q

Wat is de prognose van de ziekte van Waldenström?

A

De gemiddelde overleving is 5 jaar vanaf de diagnose.

22
Q

Waaruit bestaat de therapie van de ziekte van Waldenström?

A

Cytostatica, chemotherapie, anti-CD20, Btk-inhibitoren en ev. plasmaferese.

23
Q

Geef de twee types van heavy chain disease.

A
  1. Gammatype: Ziekte van Franklin
    - Gedraagt zich als een indolent lymfoom met lymfoplasmocytaire morfologie
    - Overleving mediaan 4 jaar
  2. Alfatype: gedraagt zich als een MALT-lymfoom of IPSID met malabsorptie
24
Q

Beschrijf de kliniek van light chain disease.

A

Ze is vergelijkbaar met die van andere myelomen maar er is een snellere groei, meer botletsels en hypercalciëmie en meer nieraantasting.

25
Q

Bespreek de types amyloïdose.

A
  1. AA amyloïdose: secundaire, chronische inflammatoire amyloïdose
  2. AL amyloïdose: primaire, vaak gekoppeld met light chain Ig in het kader van monoclonale gammopathie
26
Q

Bespreek de kliniek van amyloïdose.

A

Macroglossie, huidlokalisaties, myocardverdikking, opzetting nier met proteïnurie, hepatomegalie, darminvasie met malabsorptie en zenuwaantasting (met als gevolg orthostatische hypotensie).

27
Q

Welke laboresultaten passen er bij amyloïdose?

A

Anemie, 90-95% heeft extrafractie, vaak discrete plasmocytose, regelmatig stollingsstoornissen (door leverlijden en door verhoogde fibrinolyse).