A1 = Hoofdstuk 1 + 2 + 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn de twee psychologische principes bij personeelsselectie?

A
  • Mensen verschillen wat betreft aanleg, vaardigheden en andere kwaliteiten (niet iedereen is voor elke functie geschrikt).
  • Toekomstige gedrag is deels voorspelbaar. (kans op succes is zo hoog mogelijk bij het vinden van de juiste mensen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de 4 belangrijkste stappen bij een selectieprocedure

A
  1. Functieanalyse.
  2. ontwikkel competentieprofiel
  3. creëer de persoonsspecificatie
  4. benoem selectiecriteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is stap 1 van een selectieprocedure?

A

Functieanalyse. Bedoeld voor Competentieprofiel en functie-eisen + vacture tekst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke selectiemethodes worden er gebruikt?

A

Oordeel op basis van validiteit, kosten, betrouwbaarheid,
eerlijkheid, billijkheid en mogelijke reacties van kandidaten;
Selectie instrumenten: psychometrische tests, rollenspelen, interviews en
sollicitatieformulieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat komt er uit de functieanalyse?

A

Welke bepaalde persoonlijkheid of attitude wenselijk is, samen met werkervaring, kwaliteiten, intelligentieniveau en specifieke cognitieve vaardigheden (zoals numeriek vermogen) De uitkomst wordt gebruikt voor het creëren van een persoonsspecificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom wordt er bijna nooit gebruik gemaakt van functie analyse

A
  • Het heeft specifieke training nodig

- Er wordt zelfden validiteitsonderzoek verricht, er zijn veel proefpersonen nodig, functies veranderen snel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat valt er onder persoonsspecificatie?

A

Kennis, vaardigheden, vermogens, attitude en eigenschappen van mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom maakt men gebruik van een functie analyse?

A

Om systematisch informatie over een functie te verzamelen. zoals de aard van de werkzaamheden, verantwoordelijkheden, de mate van zelfstandigheid, het gebruik van specifieke apparatuur of programmatuur, werkomstandigheden en de positie van de functie binnen de structuur van de organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt een functiegerichte functieanalyse in?

A

Deze is gericht op het werk zelf. Ze beschrijven de eindresultaten, doelen, gebruikte hulpmiddelen, taken enzovoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt de werknemersgerichte functieanalyse in?

A

Deze is persoonsgericht, zoals goede communicatie, probleemoplossend vermogen en besluitvaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurd er met Toekomstgerichte functieanalyse?

A

Door economisch, technologisch of groei-veranderingen zie je dat bedrijfen afstoten of herinrichten en zo onstaan er nieuwe rollen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Functieprestatie onderzoek?

A

Gericht specifieke verantwoordelijkheden van de functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is contextuele prestatie onderzoek?

A

gedraging van organisationeel burgerschap zoals hoffelijkheid, prosociaal gedrag en altruïsme (eigen belang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar is de functieanalyse voor bedoeld?

A

De taken en verantwoordelijkheden te identificeren. die te maken hebben met de functie taken. In de praktijk is het soms moeilijk deze informatie te vertalen naar gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een competentieanalyse?

A

Manier om persoonsgerichte beoordelingscriteria op te stellen.
Verzameling aan specifieke kenmerken en gedragingen die een werknemer in een bepaalde functierol moet vertonen.
De interactie tussen persoonlijkheidskenmerken, persoonlijke kwaliteiten, waarden, attitudes en social vaardigheden.

Heel elastisch, zonder aan te geven welke definitie erbij hoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het doel van een competentieanalyse?

A

Het opstellen van een competentieprofiel. Een lijst van alle een functie rol behorende competenties. De gedragsindicatoren. Heeft vaak 6 tot 12 verschillende competenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een STAR methode?

A

Een situatie laten beschrijven door de sollicitanten en er daardoor achter komen of iemand aan het competitie profiel voldoet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke bronnen gebruik je bij een functie analyse?

A

schriftelijk materiaal en bestaande documentatie(1), interviews/vragen(2),
gegevens van collega’s of andere betrokkenen(3) en directe observatie(4).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt een schriftelijke bron in?

A

Door veel verandering in functieomschrijvingen maken ze niet meer gebruik van uitgeschreven exemplaren. Ze maken gebruik van prestatiecontracten, met daarin de verantwoordelijkheden en de doelstellingen. Deze benadering noemen ze performancemanagement.

Algemene functiebeschrijvingen, Productiegevens, organigrammen en trainingshandleidingen zijn ook handig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat houdt een schriftelijke bron in?

A

Door veel verandering in functieomschrijvingen maken ze niet meer gebruik van uitgeschreven exemplaren. Ze maken gebruik van prestatiecontracten, met daarin de verantwoordelijkheden en de doelstellingen. Deze benadering noemen ze performancemanagement.

Algemene functiebeschrijvingen, Productiegegevens, organigrammen en trainingshandleidingen zijn ook handig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doe je met een interview als bron.

A

Belangrijke vragen aan iemand met een bepaalde functie. Onzorgvuldigheid kan optreden, omdat er niet nauwkeurig gelezen wordt of ze nog niet gedaan hebben. Dagboek of verslag kan worden bijgehouden tijdens het werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat houdt critical incident technique (kritieke of kritische incident methode) in? (CIT)

A

Methode om mensen met een specifieke functie te interviewen. Kan leiden tot positief kritiek en negatief kritiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat verzamel je bij bronnen van collega’s en betrokkenen?

A

Incidenten die gebeurd zijn, verslag van leidinggevende, Informatie van klanten of de doelgroep,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat gebeurd er na de functieanalyse? (4 punten)

A
  • functiebeschrijving
  • personeelsadvertenties
  • geschrikte selectie instrument
  • evaluatie, training en andere doeleinden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar gaat het om bij een validatieonderzoek?

A

Of verschillende onderdelen van de selectieproces / functieanalyse effect hebben. Bij dit onderzoek is de vraag of het toevoegen van een nieuw selectie-instrument waarde heeft aan het selectieproces.

Van Schmidt en Hunter (1998) ondervonden na bijna 85 jaar onderzoek dat GMA en de G-factor een zeer valide indicator zijn. gecombineert met methodes als worksample test, intergriteittesten, intervieuws zoals STAR- intervieuws.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Verschil tussen validiteit en betrouwbaarheid?

A

Validiteit betekend of het effect heeft, betrouwbaarheid of het consistent blijft.

Wil je effectief zijn dan moet het zowel valide als betrouwbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat betekend betrouwbaarheid?

A

verwijst naar of het instrument in verschillende omstandigheden consistent blijft. bijvoorbeeld 2 verschillende gelegenheden een andere score. Kijken op meet fouten.

Meten hiervan is twee verschillende tijden de zelfde test. (test-hertest)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een Vals-positieve score en wat betekend vals-negatieve score?

A

Goede testscore, slechte werkprestatie. / Slechte score, goed werkpresatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Kosteneffectiviteit wordt bepaald door 2 factoren?

A
  1. Selectieratio: aantal functies gedeeld door het aantal kandidaten
  2. De financiële voordelen van betere werkprestaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat betekend Incrementele validiteit?

A

Hoeveel heeft het toevoegen van een extra instrument effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar wordt een vaardigheidstest voor gebruikt?

A

Cognitieve capaciteitentests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar wordt een werkpraktijktest voor gebruikt?

A

Werkervaring, hoe iemand iets doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Definitie intelligentie

A

Tot heden geen algemeen geaccepteerde definitie. Edwin Boring: Intelligentie is wat door Intelligentie testen wordt gemeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

-

A

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat betekend IQ

A

Intelligentiequotiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat heeft invloed op het cognitief vermogen

A

Verschil in kansen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Op welke manier wordt het cognitief vermogen gemeten?

A

Doormiddel van testen, intelligentie testen ( G-factor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

wie bedacht de allereerste valide intelligentietest?

A

Franse psychologen: Alfret Binet en Theodore Simon. begin 20ste eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waarom werd de allereerste valide intelligentie test gemaakt

A

In 1900 kwam er in Frankerijk een leerplicht en om te kijken wie er niet in de reguliere onwijs paste hadden ze deze test ontwikkeld (Alfred Binet en Theodore Simon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat doet een intelligentietest?

A

Het in kaart brengen van gedrag, met vragen. Dit in dezelfde omstandigheden, met dezelfde vragen. gerelateerd aan de normgroep. Ook wel g-factor genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is Praktische intelligentie?

A

Het vermogen om problemen op te lossen aan de hand van niet noodzakelijkerwijs in de formulering van het probleem is vervat. Er zijn meerdere goede antwoorden. (Sternberg)

Bepaalde meer het academische vermogen dan de IQ test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is maximale prestatie paradigma?

A

krijgen de instructie uiterste best te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is het Kenmerkende prestatieparadigma?

A

Deelnemers worden beoordeeld op wat ze geneigd zijn te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke 2 intelligentie heb je?

A

vloeibare intelligentie (Fluid intelligence) en gekristalliseerde intelligentie (Crystallized intelligence)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is vloeibare intelligentie?

A

Het vermogen om na te denken, daarin ook beweeglijk te zijn (denk aan oplossingen puzzel) en het vermogen tot abstract redeneren. (piekprestatie is 30-40 jaar)

Weerspiegelt meer de genetische component van intelligentie. kan via trainingen worden versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is gekristalliseerde intelligentie?

A

Het vermogen om te leren van ervaringen. ook tekstbegrip en woordenschat valt hieronder. aangeleerde of verkregen kennis

Wordt versterkt naarmate we ouder worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waarom worden intelligentie testen bekritiseerd?

A
  • Het is niet zuiver, maar een mix van aangeleerde of verkregen kennis (gekristalliseerde intelligentie)
  • Bepaalde etnische of culturele groepen zouden worden bevoordeeld.
  • Er zijn geen geslachtsverschillen.
  • Welke kansen heeft de persoon gehad.
    Demografisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke dingen kunnen invloed hebben op een intelligentie test?

A
  • Tastbare beloning.
  • Wanneer het resultaat belangrijk is
  • Stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Welke 4 hedendaagse benaderingen van intelligentie zijn er?

A
  • Gardners theorie van meervoudige intelligentie (1983)
  • Sternbergs triarchische intelligentietheorie (1985)
  • Carrols drielagentheorie van cognitieve vermogens
  • Emotionele intelligentie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat ontwikkelde Howard gardner (1983).

A

theorie van meervoudige intelligentie, op basis van begaafdheid en hersenschade. Dit deed een beroep op menselijke intuïtie.

Hij beschreef negen verschillende typen intelligentie:
Linguïstisch, ruimtelijk, muzikaal, logisch mathematisch. kinesthetisch, interpersoonlijk, intrapersoonlijk, natuurgerichtheid en existentieel.

Deze functioneren zelden los van elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat betekend linguïstisch intelligentie? (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

Het vermogen om jezelf te uiten via taal. Taalkundig.

Meervoudige intelligentie theorie, Gardners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is Ruimtelijk intelligentie? (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

Het vermogen om mentale beelden te creëren en te manipuleren om problemen op te lossen en te oriënteren in de ruimte.

(Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is muzikale intelligentie? (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

Het vermogen om toonhoogtes en ritmes te herkennen en toe te passen. Instrumenten bespelen, zingen of componeren.

(Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is muzikale intelligentie? (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

Het vermogen om toonhoogtes en ritmes te herkennen en toe te passen. Instrumenten bespelen, zingen of componeren.

(Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

wat is Logische mathematisch intelligentie (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

Het vermogen om patronen waar te nemen, conclusies te trekken uit gegevens en logisch te redeneren.

(Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

wat is Kinesthetisch intelligentie (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

Het vermogen om mentale vermogens te gebruiken om eigen lichaamsbeweging te coördineren zoals bij sport, dans of chirurgie.

(Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

57
Q

wat is Interpersoonlijke intelligentie? (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

Het vermogen om de gevoelens en bedoelingen van anderen op te vangen en te begrijpen

(Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

58
Q

Wat is natuurgerichtheid intelligentie? (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

het vermogen om objecten in de natuurlijke wereld te herkennen en te categoriseren.

(Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

59
Q

Wat is Existentiële intelligentie? (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

Het vermogen om je eigen positie in het menselijk bestaan te bepalen, zoals je houding ten opzichte van leven en dood.

(Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

60
Q

Wat is intrapersoonlijke intelligentie (Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

A

Het vermogen om te reflecteren (overdenken) en eigen gevoelens en motieven te begrijpen.

(Meervoudige intelligentie theorie, Gardners)

61
Q

Welk kritiek hebben ze over de negen intelligenties in de theorie van meervoudige intelligentie (Gardners)

A
  • Theorie te subjectief en niet in overeenstemming met het algemeen aanvaarde g- concept en met waarschijnlijke impact van omgevingsinvloeden.
  • Mentale vermogens zoals woordenschat, inductief renderen, geheugen en perceptiesnelheid, niet in het systeem kunnen worden geclassificeerd.
62
Q

Wat houdt het Sternbergs triarchische intelligentietheorie in?

A

Bevat 3 aan elkaar gerelateerde subtheorieën die iets zeggen over een vorm van intelligentie:

  • Analytische deeltheorie.
  • Creatieve deeltheorie
  • praktische deel theorie.
63
Q

Wat is het analytische deeltheorie/ intelligentie? (Sternbergs triarchische intelligentietheorie)

A

omvat abstracte probleemoplossing (puzzel) en de denkstrategieën die iemand daarbij gebruikt. Ook verwijst het naar de processen die men gebruikt bij het opslaan ven verzamelen van nieuwe informatie: ons lerend vermogen.

Dit is de vaardigheid die door de meeste intelligentietesten gemeten wordt.

(Sternbergs triarchische intelligentietheorie)

64
Q

Wat is de vaardigheid die door de meeste intelligentietesten gemeten wordt?

A

de analytische intelligentie

65
Q

Wat houdt het creatieve deeltheorie/ intelligentie in? (Sternbergs triarchische intelligentietheorie)

A

Ook wel experimentele intelligentie genoemd.
welke inzichten hebben mensen, hun vermogen om te synthetiseren (verband leggen) en om op nieuwe situaties en prikkels te reageren.
Het vermogen om creatief te denken en om jezelf aan nieuwe situaties aan te passen.

Weerspiegelt hoe iemand zijn interne wereld aan de externe wereld relateert
(Sternbergs triarchische intelligentietheorie)

66
Q

Wat houdt de praktische deeltheorie/ intelligentie in? (Sternbergs triarchische intelligentietheorie)

A

het vermogen om alledaagse taken te begrijpen en uit te voeren.

Verteld iets over hoe iemand in de externe wereld staat en kan omgaan met mensen en gebeurtenissen.

Mensen die hoog scoren kunnen goed functioneren in een stabiele omgeving.

67
Q

Wat houdt het Drielagentheorie van cognitieve vermogens van J. Carroll in?

A

Uit onderzoek bleek dat cognitief vermogen consistent in drie lagen (strata) kon worden geclusterd. De drie lagen worden gedefinieerd als smal/nauw (stratum I), breed (stratum II) en algemeen cognitief vermogen (stratum III).

Beschreven als de meest levensvatbare beschrijving van menselijk vermogen.

68
Q

Wat betekend Stratum III (Drielagentheorie van cognitieve vermogens van J. Carroll)

A

Lijkt op ‘g’-factor van intelligentie en vormt een reflectie van één factor van algemene intelligentie.

(Drielagentheorie van cognitieve vermogens van J. Carroll)

69
Q

Wat betekend Stratum II (Drielagentheorie van cognitieve vermogens van J. Carroll)

A

verdeeld deze algemene factor in brede vermogens zoals vloeiende of gekristalliseerde intelligentie (Vermogen om te leren van omgeving), algemeen geheugen en visuele perceptie.

(Drielagentheorie van cognitieve vermogens van J. Carroll)

70
Q

Wat betekend Stratum I (Drielagentheorie van cognitieve vermogens van J. Carroll)

A

specificeert deze vermogens nog verder in specifike vermogens zoals beeldherkening en taalbeheersing.

71
Q

Wat betekend emotionele intelligentie (E1) ? (model van Goleman)

A

het vermogen om je emoties te begrijpen en ermee om te gaan. De vaardigheden die bij emotionele intelligentie horen zijn: zelfbewustzijn, zelfregulering, motivatie, empathie en sociale vaardigheid.

(model van Goleman)

Het vermogen om emotionele responsen te begrijpen en te beheersen.
• Het waarnemen van emoties
• Het gebruiken van emoties
• Het begrijpen van emoties
• Het beheersen van emoties

Handig bij promotiebeslissingen.

72
Q

Wat betekend zelfbewustzijn (E1, model van Goleman)

A

Hoe iemand zijn eigen sterke en zwakke punten kan beoordelen.

73
Q

Wat betekend emotieperceptie (E1, Joseph&Newman)

A

Het vermogen emoties bij anderen en zichzelf te herkennen.

74
Q

Wat betekend emotie-inzicht? (E1, Joseph&Newman)

A

Het begrijpen hoe emoties zich in de loop van de tijd ontwikkelen, hoe ze onderling verschillen en welke passend zijn in welke context.

75
Q

Wat is emotieregulatie (E1, Joseph&Newman)?

A

het beïnvloeden welke emoties iemand heeft, wanneer deze emoties voorkomen en hoe deze emoties worden ervaren en geuit.

Deze heeft invloed op de arbeidsprestaties.

76
Q

kritiek op emotionele intelligentie (E1)

A
  1. EI-metingen hebben geen uitgebreide vergelijkingsgroepen die duidelijk maken hoe
    EI door de verschillende beroepsgroepen heen varieert
  2. Er ontbreken aanwijzingen dat Ei-metingen verband houden met toekomstige
    beroepsprestaties.
77
Q

G-factor (GMA)

A

Algemene intelligentie. voorspelt het beroepsniveau, presentatie & trainingspresentaties. Intelligentie bestaat uit meerdere onafhankelijke factoren

78
Q

Wat zijn Persoonlijkheidskenmerken?

A

neigingen of voorkeuren die je in een situatie je gedrag beschrijven

79
Q

Wat is de big 5?

A

De 5 belangrijkste persoonlijkheidsdimensies. Een bruikbaar model.

  1. Extraversie (Buitenwereld gericht)
  2. Openheid voor nieuwe ervaringen
  3. Consciëntieusheid (grondig)
  4. Altruïsme (Gedrag waarbij de eigen recht¬streekse belangen van een individu worden opgeofferd)
  5. Neuroticisme (emotionele instabiliteit)

Misschien bestaat er een 6de dimensie (eerlijkheid nederigheid)

Analytische benadering van persoonlijkheid

80
Q

Wat zijn Extraversie voor mensen? (Big 5)

E-Schaal

A

Warm, sociaal, assertief, actief, gericht op uitdaging en het ervaren van
positieve emoties. -> vaak vlotte mensen, gezellig, levendig en sociabel. Staat
tegenover introversie

81
Q

Wat zijn Openheid voor nieuwe ervaring voor mensen? (Big 5)

O-schaal

A

fantasierijk, ethisch ingesteld, openstaan voor
gevoelens, actief en veel ideen hebben. Ze werken vaak graag met nieuwe ideen of
mogelijkheden. Staat tegenover geslotenheid.

82
Q

Wat zijn Consciëntieusheid voor mensen? (Big 5)

A

competent (zich bekwaam voelen), voorkeur voor orde,
plichtsgetrouw, prestatiegericht, gedisciplineerd, bedachtzaam -> mensen zijn vaak
zeer georganiseerd en grondig in hun aanpak van werkzaamheden. Staat tegenover
laksheid.

Hoogste correlatie met prestatie.

83
Q

Wat zijn Altruïsme voor mensen? (Big 5)

A

vriendelijk, vertrouwend, rechtdoorzee, altruïstisch, meegaand,
bescheiden, rustig, inschikkelijk. -> vak behulpzame mensen en die rekening houden
met anderen. Staat tegenover vijandigheid.

84
Q

Wat zijn Neuroticisme voor mensen? (Big 5)

A

Neuroticisme: ook wel stressbestendigheid of emotionele stabiliteit genoemd.
Gespannen, depressief, gericht op zichzelf, impulsief en kwetsbaar. -> vaak mensen
die tobben en veel zelftwijfel hebben en als hevig gegrepen door hun emoties in
stressvolle situaties. Staat tegenover emotionele stabiliteit.

Zwak gerelateerd aan arbeidspresentaties.

85
Q

Wat betekend person-environment fit?

A

Mate waarbij iemands persoonlijkheidskenmerken bij het werk past

86
Q

Wat is het verschil tussen creativiteit en innovatie?

A

Creativiteit heeft te maken met het genereren van nieuwe geheel originele ideeën & Innovatie betekend vaak bestaande ideeën die worden vernieuwd en nuttige gemaakt en wordt als process gezien.

87
Q

Wat is intrinsieke motivatie?

A

Wanneer de betrokkene veel passie heeft en het wordt uitgevoerd vanwege de activiteit zelf.

88
Q

Wat betekend extrinsieke motivatie?

A

Wanneer de taak wordt uitgevoerd met doel als beloning.

89
Q

Wat wordt er met affect bedoeld?

A

Een algemene toestand (depressie, geluk, woede)

90
Q

Wat wordt er met stemming of emotie bedoeld?

A

Is een subtype van affect, waarbij emotie direct op een specifieke prikkel is gericht.

91
Q

Wat suggereren Joseph en Newman (2010) waarom emotieregulatie is gerelateerd aan arbeidsprestatie?

A

Omdat een affectieve toestand (stemming) gunstig is voor de arbeidsprestatie (zoals plezier en enthousiasme)

92
Q

Wat wordt positief in relatie gebracht met emotieperceptie?

A

Consciëntieusheid. Door bovengemiddelde interpersoonlijk functioneren kunnen ze emoties beter herkennen.

93
Q

Wat wordt in verband gebracht met de fase emotie-inzicht?

A

Cognitief vermogen. Kunnen emoties beter begrijpen.

94
Q

Welke problemen zijn er met betrekking tot E1 onderzoeken in werkomgeving?

A
  • Er is geen normgroep

- Toekomst prestatie gerichtheid ontbreken.

95
Q

Wat is Hyponamnie?

A

Periode van veel energie, prikkelbaarheid en verminderde slaapbehoefte.

96
Q

Wanneer is persoonlijkheid vooral veranderlijk? (Roberst & Del Vecchico)

A

In de kindertijd. rond 50ste en 70ste meest stabiel. Onderzoeken zeggen dat persoonlijkheid stabiel is.

97
Q

Welke cognitie gebaseerde persoonlijkheidskenmerken zijn er onderzocht?

A

Proactiviteit, persoonlijk initiatief, Vertrouwen in eigen kunnen, Attributiestijl en Locus of control. Hebben allemaal met motivitatie te maken.

98
Q

Wat betekend locus of control

A

Verwijst naar de mate waarin een persoon zijn gedrag toeschrijft aan interne (‘het lag aan mij’) of externe (‘het lag buiten mij’) oorzaken.

99
Q

Reden kritiek intelligentie test?

A

Ze hebben geen voorspelbare waarde als ze worden gekoppeld aan de eisen van een specifieke functierol

100
Q

Wat is psychologie? (Miller 1966)

A

De wetenschap van het mentale leven.

gedrag, gedachten en emoties

101
Q

Welke disciplines valt er onder de theoretische psychologie?

A
1. Biopsychologie
2 Cognitieve psychologie 
3. Ontwikkelingspsychologie
4. Sociale psychologie
5. Persoonlijkheidsleer
102
Q

Waar richt Biopsychologie zich op?

A

Heeft te maken met relatie tussen lichaam en geest. (gedachten en gedragingen op het lichaam reageren)

103
Q

Waar richt Cognitieve psychologie zich op?

A

Op het cognitive functoneren, onze gedachtenproccesen. (onthouden, afwegen, vragen verwerken)

104
Q

Waar richt Ontwikkelingspsychologie zich op?

A

De manier waarop mensen in psychologisch opzich veranderen en groeien. (dingen begrijpen, moedertaal leren, verandering/groei volwassenen)

105
Q

Waar richt Sociale psychologie zich op?

A

Hoe alles beïnvloed wordt door anderen mensen. (groepsbeslissingen, mening over andere mensen)

106
Q

Waar richt Persoonlijkheidsleer zich op?

A

De neiging van mensen om zich op een kenmerkende manier te gedragen. (verschillen en hoe deze te meten zijn)

107
Q

Welke Vijf tradities in de psychologie zijn er in de psychologie.

A
  1. Psychoanalyse (psychodynamiek)
  2. Persoonlijkheidsleer
  3. Fenomenologische benadering (de humanistische benadering)
  4. Behaviorisme (de gedragsbenadering)
  5. De sociaal-cognitieve theorie
108
Q

Wat houdt Psychoanalyse
 (psychodynamiek) in?

A
  • Ook wel psychodynamiek genoemd
  • Ontwikkeld door Freud (1856-1939) later Jung (1876-1961)
  • Ontwikkelde een hele nieuwe benadering van de menselijke aard.
  • Ons psychologische functioneren wordt bepaald door instinctieve drijfveren, ons onderbewuste.
  • deze theorie legt nadruk op onbewuste psychologische conflicten.
  • Ervaringen vroege kindertijd.
109
Q

Wat houdt persoonlijkheidsleer in?

A
  • Richt zich op het meten van iemands persoonlijkheidskenmerken, waaronder intellectueel functioneren.
  • Vroeger in hokjes, nu in schalen of een reeks van schalen.
  • McCrae en Costa, 1990; zeggen dat deze over het algemeen redelijk stabiel zijn.
  • Big 5 (Salgado, 2003)
110
Q

Wat houdt Fenomenologische benadering (Humanistische benadering)in?

A
  • Gericht hoe de mensen de wereld om zich heen ervaren. De focus ligt op onze ervaringen te interpreteren.
  • Onze ervaring wordt bepaald door interactie met ruw materialen (objecten) en onze mentale vermogen (zoals een muziekstuk)
  • Het humanisme is een optimistische variariant van de
    fenomenologie waarbij het individu streeft naar zelfrealisatie (het vervullen van zijn/haar
    potentieel).
111
Q

Wat houdt Behaviorisme (de gedragsbenadering) in?

A

Gericht op observeerbaar gedrag en de condities (sitauteis) die bepaalde gedragingen ontlokken.
veronderstellen dat leren het resultaat is van conditionering. Leren bestaat uit het bevestigen van een koppeling tussen stimulus en respons, waarbij gewenst gedrag beloond wordt en ongewenst gedrag bestraft. In de trainingspraktijk wordt bestraffing om ethische redenen nauwelijks toegepast.

112
Q

Wat houdt De sociaal-cognitieve theorie in?

A
  • De sociaal-cognitieve theorie is gericht op hoe onze gedachteprocessen worden gebruikt om
    sociale interactie en andere sociaal psychologische fenomenen (zoals het zelf) te interpreteren.
  • Ook wordt verondersteld dat onze gedachteprocessen een weerspiegeling zijn van de wereld om ons heen en van formele logica.
  • Geloofd in wederkerig determinisme; Bandrua (1986)
  • Aandacht aan informatieverwerking (Schneider, 1991); focus op geheugen, informatie kunnen we opnemen maar niet veranderen. We onthouden consistente informatie over ons zelf ook beter.
  • Een belangrijk concept in deze context is self-efficacy of zelfwerkzaamheid (Bandura 1997): de mate waarin iemand van mening is dat hij in een bepaalde situatie vereiste gedrag kan vertonen.
  • Het schema is een kennis structuur die iemand gebruikt om situaties te kunnen duiden.

Heel belangrijk in de organisatie.

113
Q

Wat betekend ‘sociaal leren’ in behaviorisme?

A

Ons vermogen om te leren door anderen te zien bestraffen of bekrachtigen.

114
Q

Wat betekend Wederkerig determinisme? (Sociaal-Cognitieve traditie)

A

Bendura (1987) stelt; dat mensen weliswaar deels het product zijn van omgeving, maar dat hij die omgeving ook kan beïnvloeden.

(Verschillende ontwikkelingen, tijdens dezelfde opvoeding)

115
Q

Wat betekend self-efficacy of zelfwerkzaamheid (Bandura 1997)? (Sociaal-Cognitieve traditie)

A

De mate waarin iemand van mening is dat hij in een bepaalde situatie vereiste gedrag kan vertonen.

116
Q

Wat betekend schema en script? (Sociaal-Cognitieve traditie)

A

Schema- Een kennisstructuur die iemand gebruik om situaties te kunnen duiden.
Script - Schema’s de bepaalde opeenvolgingen van handelingen omvatten.

117
Q

9 gebieden waarop arbeidspsychologen als docenten, onderzoekers en consultants actief zijn:

A
  1. Selectie en assessment van personeel
  2. Training
  3. Evaluatie en loopbaanontwikkeling
  4. Organisatiegroei en verandering
  5. De interactie tussen mens en machine
  6. Consultatie en persoonlijke ontwikkeling
  7. Ontwerp van de werkomgeving, gezondheid en veiligheid
  8. Werknemersrelaties en motivatie
  9. Strategiewijzingen en herstructureren
118
Q

Wat doet een arbeidspsycholoog?

A

De negen aandachtsgebieden doornemen, vragenlijsten, interviewen en rapporteren en presentatievaardigheden.

Arbeidspsychologie wordt veel gebruikt voor het behalen van de managementdoelen.
Veel arbeidspsychologen zien zichzelf als technische experts (blackler & Brown, 1986), in staat om
adviezen te geven over specifieke procedures. Tegelijkertijd proberen HR-managers een
meer centrale en strategische rol in hun organisatie te spelen. De arbeidspsycholoog zou zich
meer moeten profileren als algemeen consulent. (Anderson & Prutton 1993.

Effectiviteit en effici ntie worden vaak gezien als de belangrijkste producten die een
arbeidspsycholoog moet afleveren. -> takenpakket bepaald door managementvraagstukken.

119
Q

Wat is psychologie? (Miller 1966)

A

De wetenschap van het mentale leven.

gedrag, gedachten en emoties

120
Q

Twee belangrijke tradities binnen de organisatiepsychologie zijn?

A

Traditie 1:

  1. Fitting the man to the job, FMJ: Het werk aan de persoon aanpassen. (Werving en selectie, training en loopbaanbegeleiding)
  2. Fitting the job to de man, FJM: De persoon aan het werk aanpassen. (werktaken, apparatuur en werkomstandigheden.

Onderzoeken werden verricht in reactie tot de 2de wereldoorlog.

Traditie 2: 
Human relations (HR): De complexe wisselwerking tussen individuen, groepen, organisaties en werk. Ligt hier heel erg op sociale factoren.
121
Q

Wat houdt het Hawthorne experiment in? (Roethlisberger en Dickson, 1939)

A

Is in een fabriek geschreven en kijkt aanvankelijk naar de invloed van verlichting op de productiviteit van arbeiders.
Een groep arbeiders, wisselwerkende verlichtingssterktes
andere groep, verlichting bleef onveranderlijk.
Geen verandering tot er bijna geen licht meer was. Andere factoren speelde een grote rol.

122
Q

Wat houdt het Relay assembly test room study expriment in?

A

Opvolger van Hawthorne experimenten,
Groep vrouwen werden een jaar lang in een kamer tewerkgesteld en na een jaar veranderde ze de duur van de werkdag en de werkweek, de duur en het moment van pauzes en andere aspecten van het werk. Hun productiviteit steeg na elke verandering, ook toen het teruggedraaid werd .

123
Q

Wat is het Hawthorne-effect?

A

Het probleem dat het gedrag van iemand wordt beïnvloed als hij weet dat hij wordt onderzocht.

124
Q

Wat veranderd er voor er op de werkvloer die de arbeidspsychologie beïnvloeden?
(6 punten)

A
  • Callcenters zijn in verre landen
  • bedrijven besteden functies vaker uit.
  • In sommige bedrijven (maar zeker niet in alle) beschikt alleen het essentiële personeel nog over een vast contract.
  • Een langetermijntrend is de verplaatsing van de productie naar ontwikkelingslanden, waar de lonen lager liggen.
  • arbeidsintensivering
  • Vergrijzing
  • Diversiteit
  • Toenemende druk werknemers
  • Plattere oganisaties.
125
Q

Wat veranderd er voor er op de werkvloer die de arbeidspsychologie beïnvloeden?
(6 punten)

A
  • Callcenters zijn in verre landen
  • bedrijven besteden functies vaker uit.
  • In sommige bedrijven (maar zeker niet in alle) beschikt alleen het essentiële personeel nog over een vast contract.
  • Een langetermijntrend is de verplaatsing van de productie naar ontwikkelingslanden, waar de lonen lager liggen.
  • arbeidsintensivering
  • Nieuwe technologieën
126
Q

Wat is arbeidsintensivering

A

Langere werktijden, hoge werkdurk, levenslang bijscholen en bereidheid om van baan te veranderen.

127
Q

Hoe wordt een Callcenters gedefinieerd? (Holman)

A

een werkomgeving waarin het belangrijkste werk mogelijk wordt gemaakt door computer- en telefoon technologie.

Opgezet dat er minimale kosten en vaardigheden voor nodig zijn. ; Sluit aan bij het zogenoemde taylorisme.

Heeft geen onvermijdelijke gevolgen.

128
Q

Wat betekent etniciteit?

A

Een gevoel van eenheid en verbondenheid op grond van (vermeende) gemeenschappelijke afstammelingen, cultuur of geschiedenis. (gezamelijke taalkundige, godsdienstige, nationale en soms raciale of andere culturele kenmerken)

129
Q

Wat betekent cultuur?

A

het geheel aan gewoonten en (gedrags)regels dat bij een volk of stam hoort. Cultuur omvat de gewoonten en gebruiken waarover een volk in het land zelf beschikt of die een volk meeneemt uit het land van herkomst.

130
Q

Wat is diversiteit?

A

Zichtbare of onzichtbare verschillen op het gebied van geslacht, leeftijd, achtergrond, ras, invaliditeit, persoonlijkheid en werkstijl.

131
Q

Wat is de demografische trend die de werkende populatie beïnvloed?

A
  • Vergrijzing, hogere pensioen leeftijd.
  • Nieuwe opvattingen rechten en rollen van specifieke doelgroepen. (gelijke rechten mannen en vrouwen.
  • Antidiscriminatie wetgeving
  • zwangerschapsverlof
  • ## hogere levenstandaard
132
Q

Side note: Leden van de minderheden hebben vaak een nadeel op de arbeidsmarkt ten opzichte van de meerderheden. Beslissingen over wie welke baan krijgt, wordt vaak genomen door de meerderheden.

A
133
Q

Wat zijn de 5 veel voorkomende vormen van diversiteitsmanagement in organisaties?

A
  1. Multiculturele workshoppen; begrip en communicatie te bevorderen.
  2. Supportgroepen; monitoring en netwerken
  3. Adviescommissies voor bedrijfsleiding
  4. Beloningen voor managers voor inzetten minderheidsgroepen
  5. Versnelde ontwikkelingstrajecten en speciale trainingen voor minderheidsgroepen
134
Q

Psychoanalystische theorieen worden bekritiseerd omdat? (3 punten)

A
  • ontbreekt van wetenschappelijke nauwkeurigheid
  • onvoldoende testbare voorspellingen
  • Weinig praktische waarden
135
Q

Waar is het idee van Spearmans g (algemene intelligentie) op gebaseerd?

A

op het verschijnsel dat cognitieve capaciteiten positief met elkaar samenhangen

136
Q

Welke stelling over de relatie tussen theoretische en toegepaste psychologie is juist?

A

De selectiepsycholoog gebruikt bij voorkeur inzichten uit de persoonlijkheidsleer en cognitieve psychologie

137
Q

Het stijgend aantal korte contracten zorgt op het gebied van loopbaanontwikkeling ervoor dat

A

meer ondernemerschap vereist is.

138
Q

Waarom vinden onderzoekers zoals Judge et al. (2013) dat onderzoek gericht moet zijn op het facetniveau van persoonlijkheid in plaats van op de brede factoren?

A

Significante relaties op het facetniveau van de persoonlijkheid worden mogelijk gemaskeerd door een zwakke algemene relatie met arbeidsprestaties