Lastig Flashcards

1
Q

Wat zijn de 8 loopbaanankers van shein

A
  1. Sturen en invloed uitoefenen - aansturen van anderen.
  2. Technische of functionele expertise - Ontwikkelen van gespecialiseerde vaardigheden kennis.
  3. zekerheid
  4. autonomie/ onafhankelijkheid
  5. Ondernemend/ creatief
  6. Uitdaging
  7. Dienstverlening/ Toewijding aan idealen of waarden
  8. Levensstijlbalans.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe luidt de typering van John Hollands (1997) over de 6 beroepsprofielen?

A
  1. Praktisch; buitensporttype
  2. Analytisch: geïnteresseerd in concepten en logica.
  3. Artistiek; gebruikt vaak verbeeldingsvermogen.
  4. Sociaal; is gesteld op het gezelschap van anderen, behulpzame, vriendelijke relaties
  5. Ondernemend; Is ook op gezelschap van anderen, maar om te domineren en te overtuigen
  6. Conventioneel; Houdt van regels en voorschriften, structuur en orde.

Met 3 profielen kun je iemand doorgaans beschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het concept van de identiteitsstatus is relevant (Marcia, 1966) bij het nemen van beslissingen, welke 4 patronen bestaat in het ontwikkelen van zelfbegrip?

A
  1. Algemene vaagheid (diffusion)
  2. omgaan met onzekerheid door snel en voortijdig te beslissen (foreclosure)
  3. Opzettelijk afwachten (Moratoruim)
  4. Duidelijk zelfbegrip op basis van ervaring en overdenking (identity achievement)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt de loopbaankeuze theorie van Gottfredson in? (verschillende levenslopen)

A
  • Jonge kinderen maken beroepskeuze door geen verschil tussen fantasie en realiteit (Tovanaar, olifant, prinses)
  • Vanaf 6 jaar, bewust genderrollen en zou de keuze daarop laten sturen (brandweer, verpleegster)
  • vanaf 9 of 10 jaar, bewust van maatschappelijke status, voor sociale klasse familie hoogst haalbare.
  • begin tienerjaren besef van capaciteiten, interesses en waarden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Volgens Supers Theorie over loopbaanontwikkeling, bevinden de meeste mensen zich in de tweede helft van hun tienerjaren in een loopbaanfase die ze verkenning noemen wel 3 subfase heeft die?

A
  1. Kristallisatie; duidelijkheid krijgen over eigen zelfbeeld en eigen identiteit
  2. Specificatie; Op basis van zelfbeeld werk kiezen
  3. Implementatie: manieren zoeken om werk te kunnen doen

Keuze vanuit zelfbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 4 stadia heeft de Supers Theorie over de loopbaan die aan leeftijdgebonden is?

A
  1. Verkennigsstadium:
    - Kristallisatie
    - Specificatie
    - Implementatie
  2. Keuze: Kiest een bepaald beroep (misschien na een of twee valse starten) en gaat zichzelf bewijzen (25 tot 44 jaar oud)
  3. Onderhoud: De gekozen niche vast proberen te houden. Leeftijd 45-65
  4. Terugtrekken: Steeds kleiner wordende betrokkenheid, meer obserberende positie (65+)

Later werden dit belangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Super indentifiseerde ook 6 rollen in de westerse samenleving, welke zijn dit?

A
  1. Huisman of vrouw
  2. Kostwinner
  3. Burger
  4. Levensgenieter
  5. Student
  6. Kind

Mensen kunnen elk moment in deze fases belanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke Levinson (1996) bedacht de ‘seizoenen van het leven’ voor het ontwikkeling in loopbaan, welke beschouwde hij als de belangrijkste?

A

De overgang naar middelbare leeftijd (40-45 jaar) ook wel de midlifecrisis genoemd.

In tegenstelling tot Super stonden alle fasen volgens hem vast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Erikson (1968, 1980) stelde dat we 8 psychologische ontwikkelingsfases hadden, en elke keer een bepaalde taak moeten oppakken voor ze verder kunnen. Welke taak lopen veel mensen in het midden van hun leven aan volgens hun loopbaan?

A

Generativiteit: is de wens van ouderen om iets na hun dood voort te brengen dat hen overleeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

O’Neil en Bilimoria (2005) Stelde een 3 fase in voor de loopbaan voor vrouwen

A

Fase 1; Idealistische prestatie
Fase 2: Pragmatische volharding
Fase 3: Heruitvindingen bijdrage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is fase 1 van de loopbaan voor vrouwen? (O’Neil en Bilimoria. 2005)

A

Idealistische prestatie: Nadruk op persoonlijke controle, loopbaantevredenheid en positieve impact. (Onder de 35 jaar).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is fase 2 van de loopbaan voor vrouwen? (O’Neil en Bilimoria. 2005)

A

Pragmatische volharding; Doen wat er gedaan moet worden, meerdere relaties in stand houden en verantwoordelijkheden nakomen. (35-50 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is fase 3 van de loopbaan voor vrouwen? (O’Neil en Bilimoria. 2005)

A

Heruitvindende bijdrage: Aan organisaties, gezin, gemeenschap, zonder zichzelf uit het oog te verliezen. Kans om verschil te maken (50+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke via stadia heeft de Supers theorie?

A
  1. Verkenningsstadium
  2. Keuze (25-44 jaar)
  3. Onderhoud (45-64 jaar)
  4. Terugtrekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 4 fases heeft de transitiecyclus van Nicholson?

A
  1. Voorbereiding; Verwachtingen over toekomstige baan
  2. Confrontatie:
  3. Aanpassen
  4. Stabilisatie

Verschillen van elkaar maar zijn wel afhankelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 3 functies van attitudes volgens Pratkanis en Turner (1994) en Cialdini en Trost (1998)

A
  1. Attitudes kunnen ons helpen om onze omgeving te duiden en effectief in deze omgeving te handelen. (Ontevreden mensen zien eerder rampspoed)
  2. Attitudes kunnen ons helpen om ons identiteitsbesef en gevoel van zelfachting te ontwikkelen en te onderhouden. (goed zelfbeeld is belangrijk)
  3. Attitudes zorgen ervoor dat we goede relaties met anderen kunnen onderhouden, met name mensen die de macht hebben om ons te belonen of te bestraffen. (Onszelf aantrekkelijke zijn, beter mee te leven)
17
Q

Pratkanis en Turner (1994) menen dat een attitude als ‘cognitieve voorstelling’ in het geheugen wordt opgeslagen en dat bestaat uit 3 elementen.

A
  1. Een objectetiket en regels om dit etiket toe te passen. (wie is bijvoorbeeld je collega en wie niet)
  2. Een korte evaluatie van het object; (goed of slecht)
  3. Een kennisstructuur die korte evaluatie ondersteund.
18
Q

Wat betekend kenmerkenheid (Petty en Krosnick, 1992)?

A

De mate waarin de attitude relevant is voor de huidige situatie.

19
Q

Wat zijn de 4 factoren van Pratkanis en Turner (1994) die de koppeling tussen attitude en gedrag versterken?

A
  1. Als het object van de attitude goed gedefinieerd en kenmerkend is. De mate waarin het object relevant is voor de huidige situatie. (Slecht definitie, geen idee of mijn leidinggevende mijn collega of management is).
  2. Als de kracht van de attitude groot is.
  3. Als de kennis ter ondersteuning van de attitudes voldoende voorradig en complex is (zeker zijn van wat je denkt).
  4. Als de attitude belangrijke aspecten van het zelf ondersteunt.
20
Q

wat zijn de 5 kernconstructies van Job characteriscs model (Hackman en Oldham, 1979) voor de inherente kenmerken van werktevredenheid?

A
  1. afwisseling van vaardigheden
  2. Taakidentiteit
  3. Taakbelang
  4. Autonomie
  5. Feedback
21
Q

Volgens Allen en Meyer (1990) zijn er 3 type toewijding

A
  1. Affectieve toewijding; emotionele betrokkenheid
  2. continuïteitstoewijding; persoonlijke offer bij ontslag en gebrek aan alternatieven.
  3. Normatieve toewijding; de verplichting die iemand meent te hebben.
22
Q

Wat houdt Affectieve toewijding in?

A

De emotionele betrokkenheid

23
Q

Wat houdt continuïteitstoewijding in?

A

Afweging van kosten en risco bij verlaten van een organisatie

24
Q

Wat houdt Normatieve toewijding in?

A

morele dimensie, de de verplichting die iemand meent te hebben tegenover een organisatie

25
Q

Je hebt 4 veschillende mechanisme die het personeelsverloop veroorzaken, welke zijn dit?

A
  1. Enthousiaste vertrekkers
  2. Aarzelende vertrekkers
  3. Enthousiaste blijvers
  4. Aarzelende blijvers
26
Q

Wat is een aarzelende blijver?

A

Grote barriere om te vertrekken.

  • ‘Gevangen blijvers’ (verstoring op gezin)
  • Contractuele blijvers: Contract breuk, blijven tot einde contract
27
Q

Wat is een enthousiaste blijver?

A

Betrokken blijvers en luiwammesen (voordelen

28
Q

Wat zijn enthousiaste vertrekkers?

A

Zijn ontevreden actief opzoek

29
Q

Wat zijn Aarzelende vertrekkers?

A

Beschouwen zichzelf als potentiële kandidaat voor ontslag

30
Q

Wat zijn de 2 onderliggende dimensies van effectief leiderschap?

A
  1. Consideratie (overweging)

2. Structuur

31
Q

Wat is de Contingentietheorieën over leiderschap?

A

Zijn recente benaderingen en gaan ervan uit dat het optimale gedrag van een leider afhankelijk is van (contingent is aan) de situatie.

32
Q

Wat zijn de 5 beslissingsstijlen van het besluitvormingsmodel van Vroom en Jago?

A

AI: de leider beslist wat er gaat gebeuren, gebruikmakend van de beschikbare informatie.
AII: De leider verzamelt de informatie en beslist vervolgens zelf. Kan de medewerker vertellen wat het probleem is maar hoeft niet.
CI: De leider deelt het met iedereen en vraagt om ieders input, maar neemt zelf het besluit
CII: De leider deelt het probleem als groep en vraagt input, maar neemt zelf het besluit
GII: De leider deelt het probleem als groep, wordt besproken, vraagt om input en maakt een beslissing die de groep het meeste steund.

33
Q

Wat zijn 4 culturele dimensies (Hofstede)?

A
  1. Machtsafstand: de mate waarin de leden van een samenleving accepteren dat er ongelijke macht is.
  2. Onzekerheidsvermijding: Voorspelbare omgeving wensen en dit ook bereitk hebben
  3. Masculiniteit versus femininiteit
  4. Individualisme versus collectiviisme: Zelfvoorzienend of wederzijdse ondersteuning.
34
Q

Hofstede stelde later nog een 5de en 6de dimensie van de culturele dimensies in, welke?

A
  1. Gerichtheid op de lange termijn versus korte termijn.

6. Indulgence: De mate waarin waarde wordt gehecht aan holistische levensstijl (het geheel)

35
Q

Wat is coachend gedrag in situationele leiderschapstheorie?

A

mix van elementen consideratie en participatie en vooral taakgericht.