Hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

Definitie van stress

A

Een negatieve emotionele toestand die kan voortvloeien uit de interactie tussen een persoon en zijn werkomgeving.

Het proces dat ontstaat als verschillende soorten en combinaties van werkeisen iemands vermogen en capaciteiten om eraan te voldoen overstijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De 3 fysiologische fasen ofwel het algemeen aanpassingssyndroom van Selye (1946)

A
  1. Almering
  2. Weerstand
  3. Uitputting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er in fase 1 ‘Almering’ van de algemene aanpassingssyndroom van Selye (1946)

A

In deze fase wordt de kort verminderde weerstand opgevolgd door een reactie, de verdedigingsmechanisme: hoge hartslag, verhoogd bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er in fase 2 ‘Weerstand’ van de algemene aanpassingssyndroom van Selye (1946)

A

Dit is de fase van aanpassingen aan het volhouden van de verdedigingsreactie en hopelijk een succesvolle terugkeer naar een evenwichtige fase. Mocht dit niet gebeuren ga je naar fase 3 ‘uitputting’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er in fase 3 ‘Uitputting’ van de algemene aanpassingssyndroom van Selye (1946)

A

Door voortdurend aanhouden van de stress vindt er roofbouw op het lichaam plaats. Aanpassingsmechanisme stort in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt een stressor gedefinieerd?

A

Als elke kracht die een psychische of lichamelijke factor over zijn stabiliteitsgrens duwt en spanning veroorzaakt bij een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar richt structurele benaderingen van stress zich op?

A

Richt zich met name op het beschrijven van die aspecten van werk die waarschijnlijk kunnen leiden to een negatieve emotionele stresstoestand bij werknemers (psychosociale arbeidsomstandigheden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het demand-controlmodel (DCM) (Karasek, 1979) van de structurele benadering?

A

Demand-controlmodel (DCM) (Karasek, 1979): Opgesteld rond de taakeisen en controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar staat de takeneisen voor in de demand-controlmodel van de structurele benaderingen van stress?

A

Taakeisen hebben te maken met de hoeveelheid werk dat iemand doet. en tijdsdruk, lichamelijke inspanning. (kwantitatieve en kwalitatieve elementen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar staat controle voor in de demand-controlmodel van de structurele benaderingen van stress?

A
  1. Vaardigheidsdiscretie (de mate waarin de functie de werknemer in staat stelt zijn vaardigheden te gebruiken.
  2. Beslissingsruimte (hoeveel controle de werknemer heeft)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Door takeneisen en controle van de demand-controlmodel van de structurele benaderingen van stress te combineren krijg je 4 werkcategorieen.

A
  1. Passief werk (Lage taakeisen - geringe controle)
  2. Overbelastend werk (Hoge taakeisen - geringe controle)
  3. Eenvoudig werk (Lage taakeisen - veel controle)
  4. Actief werk (hoge taakeisen - veel controle)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 2 belangen hebben controle op werk?

A
  1. Kans om beter opgewassen te zijn tegen de takeneisen

2. het vervult een menselijke behoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt het Demand-control-support-model in van Johnson en Hall van de structurele benadering van stress (1988)

A

Het basisuitgang is dat emotionele ondersteuning en praktische hulp, net als controle, de impact van hoge taakeisen op werknemers verminderen

  1. Strainhypothese
  2. Leerhypothese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn verzadigde banen?

A

Ze kennen een hoge werkbelasting, stellen hoge eisen en lange werktijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Person-environment fit model (Caplan) en het Michigan-model (French) van de structurele benadering van stress?

A

stellen dat vaardigheden, capaciteiten, kennis en attitudes van elke werknemer goed moet passen bij de eisen die de functie stelt.

Met name subjectieve percepties (persoonlijk oogpunt) van stressoren zijn van belang en de individuele verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt het vitamine model van Warr, van de structurele benadering van stress, in?

A

Werkomstandigheden zoals controle positieve en negatieve invloed hebben, als vitamines een positieve invloed hebben op de gezondheid, maar te veel vitamines zijn een verspilling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat houdt transactionele benaderingen van stress in?

A

Transacties aangaan; Ze doen dingen die hun situaties veranderen en reageren vervolgens via een doorlopende reeks transacties op die veranderingen. Richting zich mer op de psychologische mechanismen van het stressproces.

het evenwicht tussen de ervaren taakeisen en hun beoordeling van hun eigen middelen om daarmee om te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De dynamische karakter transactionele benaderingen van stress, stelt dat? (3 punten) (Cummings en Cooper)

A
  1. Meeste mensen proberen hun gedachten, emoties en relaties in stabiele toestand te houden. (Homeostase)
  2. Iedereen heeft een stabiliteitsmarge waarin hij of zij zich comfortabel voelt.
  3. Iemands gedrag dat gericht is op het handhaven van een stabiele toestand zijn aanpassingsproces of copingsstrategie vormt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is Homeostase?

A

Je gedachten, emoties en relaties stabiel proberen te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de Primaire beoordeling en de Secundaire beoordeling van transactionele benaderingen van stress (Lazarus en Folkman, 1994)?

A

Primaire beoordeling:
dat iemand inschat in hoeverre situatie of gebeurtenissen een bedreiging voor hem vormt.
- Schadeverlies: Iets is een probleem.
- Bedreiging: iets kan een probleem worden
- Uitdaging: Kansen bieden op winst.

Secundaire beoordeling
Waar hij of zij inschat of hij tegen de situatie is opgewassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat houdt de Tertiaire beoordeling van het werkstressmodel transactionele benaderingen van stress in (Cox en Mackays)

A

houdt tot in detail rekening met hoe mensen aankijken tegen de resultaten van de copingreactie of de ondernomen handelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat houdt de Transactionele werkstressmodel van Cox en Mackays in?

A

Het bepaald welke stressoren de persoon in de toekomst wordt blootgesteld, het voedt hoe hij die stressoren beoordeelt en hoe hij erop besluit te reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Op welke 4 manieren meet je welzijn op werk?

A
  1. Organisationele meting (werkgevers waardering)
  2. Metingen van psyschische en lichamelijke gezondheid
  3. Fysiologische meting
  4. meting van gezondheidsgerelateerd gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar hebben metingen bij een organisationele meting van welzijn op werk betrekking op?

A

Hebben betrekking op verzuimniveau, diverse meting van functieprestatie, ongevallen en bijna-ongevallen en personeelsverloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe de meting van psychische en lichamelijke gezondheid van welzijn op werk gedaan?

A

Word gedaan met zelfrapportagevragenlijsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke 2 factoren kunnen psychische welzijn op werk worden ingedeeld?

A
  1. betrekking op de persoon

2. betrekking op de situatie. (Situationele factoren)

27
Q

Wat zijn Situationele factoren?

A

Alles wat deel uitmaakt van de hoe iemand op een situatie reageert.

(Riscobeoordeling of probleemanalyse is nodig)

28
Q

Situationele factoren die invloed hebben op stress? (12 punten)

A
  1. Taakeisen, Functie-inhoud en werkbelasting (zinvol bezig zijn)
  2. Werktijden
  3. Ploegendiensten
  4. Hulpmiddelen en communicatie.
  5. Risico’s en gevaren (onverwachte spanning geeft meer stress)
  6. Zelfstandigheid en controle over werk.
  7. ondersteuning door managers
  8. Sociale steun van collega’s
  9. Pesten op werk
  10. Verandering
  11. Carrièregerelateerde kwesties.
  12. Organisatiecultuur en klimaat; beroepsnormen.
29
Q

Wat is Emotionele dissonatie?

A

Wanneer iemand zijn emotie moet maskeren of verbergen

30
Q

Wat betekent rolambiguïteit?

A

Een onduidelijk beeld van de aard van de functie.

31
Q

Wat is een organisatiecultuur?

A

De onderscheidende normen, overtuigingen, principes en manieren van gedrag van de organisatie. (functioneren)

32
Q

Wat is een organisatieklimaat?

A

Hoe werknemers het functioneren van de organisatie zien en het gevoel dat ze daarvan krijgen. (Waarden)

33
Q

Welke 3 individuele factoren zijn er die een rol hebben op stress of een positief welzijn?

A
  1. Hoe ze kijken naar hun werkomgeving (Angst. Het type A/type B concept)
  2. Hoe iemand succes en falen toeschrijft (Persoonlijkheidkenmerken)
  3. Psychische en fysieke welzijn (een direct perceptueel effect. (hoe iemand zijn werk ziet)
34
Q

Wat is het type A persoonlijkheid?

A

Is competitief, gericht op prestatie en uitdaging, ongeduldig, snel en gedreven

Gevoelig voor stress.

35
Q

Wat is een type B persoonlijkheid?

A

Is rustig, welbewogen, gemakkelijk.

36
Q

Welke 4 gedragscategorieen zijn van belang om de werknemer het gevoel te geven dat ze worden gesteund

A
  1. toegankelijkheid/ zichtbaarheid
  2. Feedback
  3. individuele aandacht.
    4, Arbo
37
Q

Welke 2 vormen van overbelasting zijn er?

A
  1. kwalitatieve belasting

2. kwantitatief belasting

38
Q

Murphy benoemd 3 interventies niveaus, welke zijn dit?

A
  1. Primaire interventies (bronnen van organisationele stress aanpakken)
  2. Secundaire interventies (Bijvoorbeeld stressmanagementtraining)
  3. Tertiair interventies (Bijvoorbeeld gezondheidsbevordering en counseling op werkplek)
39
Q

Wat doet een primaire interventie?

A

Veranderen de opzet, organisatie en het management van werk. pakken de bron aan van werkstress. (wordt gebruikt bij grote hoeveelheid werkers met benoemde stress). Wegnemen van bronnen van stress.

40
Q

Wat is het JD-R-Model en wat doet het?

A

De Job Demands-Resources model, is een model dat de werking van het welzijn van werknemers simuleert. Het wordt gebruikt door managers en leidinggevenden om betrokkenheid van werknemers te managen.

41
Q

Wat doet het JD-R-model in de primaire interventie?

A

Nadruk leggen op veranderen van eisen. Job crafting kan een goed idee zijn.

42
Q

Side nota: In theorie zouden primaire interventies op lange termijn effectiever kunnen zijn dan secundaire of tertiaire interventies, maar er is nog weinig langetermijnonderzoek gedaan om deze stelling te weerleggen.

A
43
Q

Wat is cruciaal bij de eerste stap van een primaire interventie? (2 punten)

A
  1. Een juiste inschatting, zonder deze beoordeling kan men geen geschrikte interventie op maat ontwikkelen.
  2. betrekken van werknemers bij opzet en uitvoering kan positieve resultaten opleveren.
44
Q

Waarom is er nog weinig onderzoek gedaan en wordt primaire interventie niet vaak gebruikt?

A
  1. Managers denken dat stressbron veroorzaakt wordt door werknemer zelf (zwakte, gebrek aan veerkracht)
  2. zelf onderzoek is te kostbaar.
45
Q

Wat doet een secundaire interventie?

A

Hebben het doel om psychologische hulpmiddelen van werknemers te veranderen, zodat we met stress kunnen omgaan. Schade die werknemers kunnen ervaren wegnemen of reduceren, zonder de blootstelling aan de stress bron te veranderen.

46
Q

Welke vormen van secundaire interventies wordt er gebruikt? (6 punten)

A
  1. Stressmanagementtraining (SMT)
  2. Cognitieve gedragstherapie (CGT)
  3. Acceptance and commitment therapie (ACT)
  4. Mindfulness-based stress reduction (MBSR)
  5. Ontspanningstraining
  6. Werkgerelateerde vaardigheidstraining
47
Q

Welk mogelijk risico is verbonden aan secundaire stressinterventies als de werkomgeving, inclusief de aanwezige stressoren onveranderd blijft?

A

Werknemers ontwikkelen copingstijlen die voor hen persoonlijk gunstig maar voor de organisatie minder gunstig zijn.

48
Q

Wat is het doel van een tertiaire interventie?

A

Hulp bieden en men die al schade heeft ondervonden van hun werk. Helpen om mensen te revalideren.

49
Q

Onderzoek van Kompier et al. (1998) over interventieprocessen bestudeerde een aantal kritsiche succesfactoren die van belang lijken te zijn bij het uitvoeren van primaire interventies, welke 4 zijn dit?

A
  1. Een goed niveau van betrokkenheid van en participatie door werknemers, samen met toewijding van het senior management en een cultuur die positieve verandering ondersteund.
  2. Het ondernemen van actie, zodat werknemers de hulpmiddelen, vaardigheden en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.
  3. Bereidheid om te veranderen.
  4. Besef bij werknemers van de kwaliteit van de interventie en de hoeveelheid informatie dat ze krijgen.
50
Q

Wat doet het aanbieden van welzijnsprogramma’s?

A

Het verzuim drastisch terugdringen en werktevredenheid verhogen

51
Q

Welke kenmerken van een hulpprogramma voor werknemers is bepalend voor succes? (7 punten)

A
  1. Zichtbaarheid
  2. Duidelijkheid
  3. Samenwerking met vertegenwoordigers
  4. Herkennen van problemen.
  5. Frequente informatie
  6. Langdurige ondersteuning
  7. Evaluatie
52
Q

Wat houdt de taakeisen in van het deman-control-model van Karasek?

A

Taakeisen hebben te maken met de hoeveelheid werk dat iemand doet. en tijdsdruk, lichamelijke inspanning. (kwantitatieve en kwalitatieve elementen)

53
Q

Wat houdt controle in bij de demand-control-model van Karasek

A
  1. Vaardigheidsdiscretie (de mate waarin de functie de werknemer in staat stelt zijn vaardigheden te gebruiken.
  2. Beslissingsruimte (hoeveel controle de werknemer heeft)
54
Q

Wat houdt de Strainhypothese van de demand-controle-support-model in van Johnson en Hall (Strucutele benaderin)?

A

De basis uitgang is dat emotionele ondersteuning en praktische hulp, net als controle, de impact van hoge taakeisen verminderd.

55
Q

Wat houdt de leerhypothese van de deman-control-support-model van Johnson en Hal (structurele benadering van stress)?

A

Aan leren van nieuwe vaardigheden, kan leiden tot verhoogde motivatie en bevrediging.

56
Q

Wat doen ze bij de secondaire interventie, stressmanagementtraining (SMT)?

A

Leren ze vaardigheden om met stressbronnen om te gaan. Ook met toekomstige stressbronnen.

Meest voorkomend.

57
Q

Wat doen ze bij de secondaire interventie, cognitieve gedragstherapie (CGT)?

A

Ongezond gedrag en emoties kunt terugdringen door verandering in beoordeling. Andere betekenis geven aan de situatie of anders denken.

58
Q

Wat doen ze bij de secondaire interventie, Werkplek-CGT?

A

veranderen van de manier waarop mensen hun ervaring op werk beleven en er betekenis aan geven.

59
Q

Wat doen ze bij de secondaire interventie, Stress inoculation training?

A

Gezonde manier van denken in reactie op stress

60
Q

Wat doen ze bij de secondaire interventie, ACT (acceptance and commitment therapy)?

A

Psychologische flexibiltiet te vergroten door mogelijkheden en technieken te bieden waarmee ze kunnen oefenen met concentreren op het nu.

61
Q

Wat doen ze bij de secondaire interventie, ontspanningstraining?

A

Leren wanneer het lichaam gespannen is en hoe ze het kunnen verlichten.

62
Q

Wat doen ze bij de secondaire interventie, werkgerelateerde vaardigheidstraining

A

Op het gebied bv timemanagement en assertiviteit.

63
Q

Wat doet het effort-reward-imbalance-model (siegrist) en hoe reageren ze hierop ?

A

Zegt dat mensen negatieve emoties krijgen als ze constateren dat hun inspanning niet wederkerig is.

Door overmatig betrokken te raken vanuit de behoefte van beloning.

64
Q

Welke aspecten kunnen volgens het effort-reward-imbalance model (siegrist) oorzaken van stress zijn? (3 punten)

A
  1. loopbaanontwikkeling
  2. promotiekansen
  3. baanzekerheid.