A2 H1 Flashcards

(92 cards)

1
Q

spullen, de

A

THINGS

(spulen) - meervoud

dingen

  • Als zij op vakantie gaan, hebben ze altijd veel spullen bij zich
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

koelkast , de

A

refrigerator

(kuul·kast) meervoud: koelkasten

een kast om eten koud te bewaren, zodat het goed blijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bedrag,het

A

amount / sum of money

(be·drah*) meervoud: bedragen

een hoeveelheid geld = de geldsom

  • hij heeft de auto voor een klein bedrag kunnen kopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

procent, het

A

percent

(pro·sent) meervoud: procenten

een honderdste deel = het percent

  • openbaar vervoer is vijf procent duurder geworden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

maar

A

only

  1. niet meer dan … = slechts, enkel
    * ik ken maar twee woorden in het Engels: ‘yes’ en ‘no’
  2. steeds, voortdurend
    * vrouw blijft maar praten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

insteken

A

to insert

(in·steeken) stak in, heeft ingestoken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

koopje,het

A

bargain

(koop·je) meervoud: koopjes

een product dat tijdelijk goedkoop is

voorbeeldenin

juli zijn er in veel winkels koopjes te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

frisdrank, de

A

soft drink

(fris·drank) meervoud: frisdranken

een frisse, zoete drank zonder alcohol

voorbeelden

voor het feest heb ik bier, wijn en frisdrank gekocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het** **krat

A

crate (gajba)

(krat) meervoud: kratten

een bak van plastic waarin je spullen kunt vervoeren

voorbeelden

het krat stond nog vol met flesjes bier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

geluid,het

A

sound

(h*·laut) meervoud: geluiden

dat wat je kunt horen

voorbeeldende

vrouw keek op toen ze een geluid hoorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

merk, het

A

brand

(merk) meervoud: merken

de naam van alle producten van een fabriek

voorbeelden

hij koopt alleen kleding van bekende merken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kauwgom, de

A

chewing gum

(kauw·h*om)

een snoepje om op te kauwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vraagprijs, de

A

asking price

(fraah*prajs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

iedereen

A

everyone

(ii·der·ein)

alle mensen

  • iedereen keek uit het raam toen de politie kwam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wassen

A

to wash

(vas·sen) waste, heeft gewassen

met water schoonmaken

[iemand wast iemand of iets]

  • op zaterdag wast Jack altijd zijn auto
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

makkelijk

A

easy

(mak·kə·ləuk) adj

makkelijke dingen zijn eenvoudig (tegenstelling:moeilijk)

  • wist het antwoord op de makkelijke vraag niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

meisje, het

A

girl

(majš·jə) meervoud: meisjes

  1. een kind van het vrouwelijk geslacht
    * ze hebben al twee zoons en nu hopen ze op een meisje
  2. de vriendin van een jongen
    * Rob ging met zijn meisje naar de film
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

passen (geld)

A

to pay with the exact money

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

tegenwoordig

A

adv. nowadays, these days
adj. present, current

(te·h*en·voor·dəh*) adj/adv

huidig; van nu

  • tegenwoordige directeur werkt veel harder dan de vorige
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

maar

A

but

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

net (nette)

A

neat, beautiful

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hout,het

A

wood

(haut)

het materiaal waaruit bomen bestaan

  • midden in de kamer stond een groot bureau van hout
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

overal

A

everywhere, anywhere

(over·al)

op alle plaatsen

  • hij heeft overal gezocht, maar hij kon zijn sleutels niet vinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

redelijk ​

A
  1. reasonable
  2. average (in redelijke staat - in average condition)

(reej·də·ləuk) adj

  1. iets wat redelijk is, aanvaard je als juist of als geschikt
    * in deze winkel kun je voor een redelijke prijs kleren kopen
  2. ruim voldoende; vrij goed

het is een redelijk resultaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
duidelijk
clear, clearly (dau·də·ləuk) adj., adv. 1. iets wat duidelijk is, is gemakkelijk te begrijpen = helder * gelukkig heeft de leraar alles duidelijk uitgelegd 2. iets wat duidelijk is, is goed te zien of te horen * gelukkig praatte Achmed heel duidelijk, zodat ik hem goed kon verstaan
26
kleding, de
clothing (kl**_e_**·din\*) * op zijn werk moet hij altijd nette kleding dragen
27
**_kleingeld_****_,_** **_het_**
small money, change kl**_ai_**n·h\*elt munten (tegenstelling: het papiergeld) * hij gaf het kind wat kleingeld om snoep te kopen
28
uitgeven
to spend _aut_·h\*e·ven (gaf uit, heeft uitgegeven) geld besteden * ze geeft heel veel geld uit aan kleren
29
zak, de
bag, pocket
30
deur, de
door duur (meervoud: deuren)
31
**_deel_****_,_** **_het_**
section deel (meervoud: delen) * het grootste deel van het werk is inmiddels gedaan
32
**_pak,**_ _**het**_ _**(_****_koffie_****_,**_ _**melk_****_)_**
pack (of coffee); carton (of milk) (meervoud: pakken)
33
moeilijk
difficult mui·ləuk * hij was er trots op dat het moeilijke werk gelukt was
34
kantine, de
canteen kan·_ti_·ne (meervoud: kantines)
35
stelen
to steal st**_ee_**·len (stal, heeft gestolen) * mijn fiets is gestolen
36
meteen
right away met·**_ei_**n * wil je meteen hier komen?
37
**_college,_** **_het_**
lecture kolejžə (meervoud: colleges) een les op de universiteit * professor Winter geeft om 11.00 uur een college over Europese geschiedenis
38
sinaasappel, de
ornage sinas·apəl (meervoud: sinaasappelen, sinaasappels)
39
genoeg
enough h\*e·n**_uu_**h\* * hij heeft genoeg punten voor zijn examen
40
**_bod,**_ _**het_**
offer * het bod van de andere koper was hoger dan ons bod
41
**_beeld,**_ _**het_**
screen beelt * de film liet vreselijke beelden van het ongeluk zien
42
altijd
always al·tijt * e zei: “Ik zal altijd van je houden.”
43
tweedehands
second hand tvee·de·hands
44
staat, de
condition staat * het huis is in zeer goede staat
45
opschrijven
to write down op·sh\*rij·ve (schreef op, heeft opgeschreven) * wacht, ik schrijf je naam even op
46
apart
separate, distinct apart 1. iets wat apart is, is los van andere dingen * het huis heeft een woonkamer en een aparte eetkamer 2. . aparte mensen of dingen zijn anders dan andere mensen of dingen = bijzonder, speciaal * deze vrucht smaakt heel apart
47
**_muziekinstrument_****_,_** **_het_**
musical instrument ž mu·ž**_ii_**k·in·stru·ment (meervoud: muziekinstrumenten)
48
televisie, de
television set te·le·_vi_·zi (meervoud: televisies)
49
allemaal
all _al_·le·maal
50
weg moeten
have, has to go
51
**_sap,_** **_het_**
juice
52
intoetsen
to enter, to key in
53
afrekenen
to pay **_a_**f·ree·ke·nen (rekende af, heeft afgerekend) de rekening betalen * als iedereen zijn koffie op heeft, zal ik afrekenen
54
**_leer,_** **_het_**
leather leer * ze koopt altijd schoenen van echt leer
55
gebruiken
to use h\*e·br**_au_**·kən (gebruikte, heeft gebruikt) * de schrijver gebruikt nog steeds pen en papier om zijn boeken te schrijven
56
programma, het (wasmachine)
cycle pro·h\*rama (meervoud: programma's)
57
de fles
bottle fles (meervoud: flessen) * ik heb voor het feestje twaalf flessen wijn gekocht
58
vooral
especially, particularly foor·**_a_**l * er kwamen vooral veel kinderen naar het feest
59
**_tijdschrift,_** **_het_**
magazine t**_a_**jd·sh\*rift (meervoud: tijdschriften) * onze zoon leest alle tijdschriften over computers
60
**_gegeven_****_,_** **_het_**
data, fact, h\*e·h_\*e_·ven (meervoud: gegevens) * volgens mijn gegevens bent u 23 jaar _persoonlijke gegevens_ gegevens die laten zien wie je bent, zoals je naam, geboortedatum, adres
61
beker, de
cup b**_ee_**·ker (meervoud: bekers) * ik drink elke ochtend een beker melk
62
**_materiaal_****_,_** **_het_**
material ma·tri·**_aa_**l (meervoud: materialen) * van welk materiaal is deze stoel?
63
de pot
jar pot (meervoud: potten) * er is nog een hele pot koffie * koop je een potje pindakaas?
64
groeien
to grow h\*r**_uj_**·en (groeide, is gegroeid) * toen mijn zoon dertien werd, begon hij heel snel te groeien
65
verkopen
to sell fer·k**_oo_**·pen (verkocht, heeft verkocht) * op de markt wordt groente en fruit verkocht
66
ieder
every, any _i_·der = elk * iedere keer dat Imran naar huis ging, vergat hij wel iets * Sinterklaas gaf ieder kind een cadeautje
67
garantie, de
guarantee h\*a·ran·ci (meervoud: garanties) de verklaring dat iets van goede kwaliteit is * nu krijgt een jaar garantie op deze tv
68
slagen
to pass sl**_aa_**·h\*en (slaagde, is geslaagd) met succes een examen doen * mijn zus is voor de cursus geslaagd
69
terughebben van
to get change
70
aanbieding, de
special offer **_aa_**n·bii·din\* (meervoud: aanbiedingen) een artikel dat goedkoper is dan gewoonlijk * deze broek kostte maar dertig euro; het was een aanbieding
71
**_examen,_** **_het_**
exam, test eks**_a_**·men (meervoud: examens) een proef waarbij je moet laten zien wat je weet of kunt * ze heeft heel hard geleerd voor haar examen
72
sparen
to save sp**_a_**·ren (spaarde, heeft gespaard) 1. geld bewaren voor later[iemand spaart (geld)] * hij heeft lang gespaard en hij kan nu een boot kopen 2. verzamelen omdat je het leuk vindt om te hebben * hij spaart buitenlandse euro's
73
weinig
little, few w**_aj_**·nh\* nauwelijks; niet erg; bijna niet * films uit India zijn weinig bekend in Nederland
74
**_het**_ _**blik_****_(_****_je_****_)_**
can, tin
75
advertentie, de
advertisement ad·ver·t**_e_**n·ci (meervoud: advertenties) een stukje in de krant, een tijdschrift enz. waarin reclame voor iets wordt gemaakt of waarin iemand iets vraagt of aanbiedt * zij plaatsten een advertentie omdat ze een huis in Brussel zochten
76
contant
in cash
77
stuk(je), het (per stuk)
piece (a piece, each)
78
heleboel (een heleboel)
a lot of
79
slechts
only
80
lukken
to manage
81
**_broodje_****_,_** **_het_**
roll
82
betaling, de
payment
83
nadenken (over)
to think it out, to consider
84
het ding
thing (din^g) meervoud: dingen een voorwerp; iets dat geen mens of dier is = het object voorbeelden: Pak jij dat ding even van de tafel?
85
het voorwerp
object, thing (f**_oo_**r·ver^p) meervoud: voorwerpen het ding = het object voorbeelden in het museum liggen voorwerpen die 5000 jaar oud zijn
86
het dier
animal (diir) meervoud: dieren een levend wezen dat geen mens of plant is, bijv. een vogel, een vis of een hond = het beest voorbeelden de olifant is een log dier
87
log
ponderous, awkward (log\*) adj groot en zwaar voorbeeldende olifant is een log dier
88
89
de hoeveelheid
amount (hu·feel·haid) meervoud: hoeveelheden een deel met betrekking tot het aantal of de grootte = de kwantiteit voorbeeldenin vandaag een grote hoeveelheid regen gevallen
90
tijdelijk
temporarily (t**_aj_**·de·luk) adj iets wat tijdelijk is, is niet voor altijd voorbeelden Judith heeft een tijdelijke baan bij de school
91
92
vol
complete, full, whole (fol) adj iets dat vol is, is zo ver gevuld dat er niets meer bij kan (tegenstelling:leeg) voorbeelden de kast staat vol met boeken