A1 H1 reverse Flashcards
6
Q
surname
A
achternaam, de
( ahternam )
7
Q
driving lesson
A
autorijles, de
( auutorijles )
8
Q
daughter
A
dochter, de
( dohtr )
9
Q
and
A
en
10
Q
family, relatives
A
familie, de
(famili)
11
Q
to give
A
geven (geeft)
( hefen )
12
Q
to have
A
hebben
( heben )- kratko
13
Q
to be called
A
heten
( heiten )
14
Q
family doctor, general practitioner
A
huisarts, de
( haausarts )
15
Q
in
A
in
16
Q
year
A
jaar,het
17
Q
children
A
kinderen, de
(kindərn)
18
Q
to come
A
komen
19
Q
husband (man)
A
man, de
20
Q
with
A
met
21
Q
mother
A
moeder, de
(mudr)
22
Q
name
A
naam, de
23
Q
new
A
nieuw
24
Q
now
A
nu
25
Q
number
A
nummer,het
26
Q
on, at
A
op
27
Q
out (I am from)
A
uit (ik kom uit…)
28
Q
from
A
vandaan
29
Q
first name
A
voornaam, de
30
wife (woman)
vrouw, de
31
to work
werken
32
shop
winkel, de
33
to live
wonen
34
to be
zijn (ben, bent, is)
35
son
zoon, de
36
sister
zus, de
37
there
daar
38
then, than
dan
39
to do
doen
(dun)
40
can, to be able to
kunnen
41
nice
leuk
(louk)
42
mobile phone
mobiele telefoon, de
43
to
naar
44
restaurant
**_restaurant,_** **_het_**
45
quick(ly), soon

snel
46
student
student, de
47
to study
studeren
48
to wait
wachten
49
answer
**_antwoord,_** **_het_**
50
to thank
bedanken
51
to begin
beginnen
52
come in

binnenkomen
53
at
bij
54
brother
broer, de
55
to go
gaan
56
oké, good
goed
57
how (what's your name)
hoe (hoe heet je?)
58
to participate

meedoen
( mee _dun_)
59
yes
ja
60
to listen
luisteren
61
sir (hello sir) / Mr. (Mr. Bos)
meneer, de
62
madam (hello madam) / Mrs. Ms. Bos
mevrouw, de
63
must / shall
moeten
( mooten )
64
no
nee
65
also, too
ook
66
father
vader, de
67
to introduce
voorstellen
( forstelen )
68
question
vraag, de
69
where
waar
70
what
wat
71
who
wie
72
to sit, to be
zitten
73
shall / will
zullen (zal)
74
after, behind
achter
75
address
**_adres, het_**
76
to call, to phone
bellen
77
number
**_cijfer_****_,_** **_het_**
( sajfr )
78
course
cursus, de
79
thank you (formal)
dankuwel
80
nice, lovely, great
fijn
81
no
geen
82
house
**_huis,**_ _**het_**
83
to look
kijken
84
is that correct?
klopt dat?
85
newspaper
krant, de
86
not
niet
87
about
ongeveer
(onh\*eveer)
Na ongeveer twee tot drie weken...
In about 2 to 3 weeks...
88
here: town, city
plaats, de
89
postal code
postcode, de
90
sometimes
soms
91
to stand
de postcode staat op de brief
the postal code is on the letter
staan
92
street
straat, de
93
telephone directory
**_telefoonboek_****_,_** **_het_**
94
today
vandaag
95
to follow
volgen
96
which, what
welk
97
again

weer
98
to leave

weggaan
(veh\*an) - kratko
99
to greet
groeten
( hruten )
100
to know
kennen
101
friend
vriend, de
102
to want
willen
103
to say
zeggen
(ze_h\*_n)
104
date
datum, de
105
form
**_formulier_****_,_****_het_**
106
birth
geboorte, de
107
gender
**_geslacht_****_,_** **_het_**
108
signature
handtekening, de
109
here
hier
110
fill in,out
invullen
111
march
maart
112
nationality
nationaliteit, de
113
Dutch
Nederlands(e)
114
under, at the bottom
onder
115
personal
persoonlijk
(persoonlək)
116
to put
een handtekening zetten
to put your signature, to sign
zetten
117
to look for
zoeken
( zuuken )
118
to answer
antwoorden
119
child
**_het_** **_kind_**
120
to ask
vragen