aardrevolutie Flashcards

1
Q

solstitium of zonnewende

A

het moment tijdens de aardbaan waarop de zon haar noordelijkste of zuidelijkste positie aan de hemel bereikt, wat resulteert in de langste dag (zomerzonnewende) en de korstte dag (winterzonnewende)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

equinox of evening

A

de twee momenten in het jaar waarop dag en nacht overal op aarde ongeveer even lang zijn. dit gebeurt op 21 maart (lente-equinox) en 23 september (herfstequinox)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aardrevolutie

A

de beweging van de aarde in een baan rond de zon, wat resulteert in een jaarlijkse cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

eclipticavlak

A

het denkbeeldige vlak waarin de aarde om de zon draait = draaivlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aphelium

A

het punt in de aardbaan waarin de afstand tussen de aarde en de zon het grootst is (aarde en zon staan verder in elkaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

perihelium

A

het punt in de aardbaan waarin de afstand tussen de aarde en de zon het kleinst is (aarde en zon staan minder ver van elkaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

schrikkeljaar

A

een jaar dat een extra dag heeft (29 februari) om ervoor te zorgen dat het kalenderjaar synchroon loopt met het tropisch jaar
–> om de 4 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zomerzonnewende

A

het moment waarop de zon op het noordelijk halfrond zijn hoogste punt bereikt en de langste dag van het jaar plaatsvindt
–> 21 juni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pooldag

A

een periode op de polen waarin de zon gedurende 24 uur per dag boven de horizon blijft tijdens de zomermaanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

herfstequinox

A

het moment waarop dag en nacht ongeveer even lang zijn op het noordelijk halfrond
–> 23 september

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

winterzonnewende

A

het moment waarop de zon op het noordelijk halfrond zijn laagste punt bereikt en de kortste dag van het jaar plaatsvindt
–> 22 december

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

poolnacht

A

een periode op de polen waarin de zon gedurende 24 uur per dag onder de horizon blijft tijdens de wintermaanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lente-equinox

A

het moment waarop dag en nacht ongeveer even lang zijn op het noordelijk halfrond
–> 21 maart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

keerkringen

A

de breedtecirkels op ongeveer 23,5° ten noorden en ten zuiden van de evenaar, waar de zon loodrecht boven de aarde staat tijdens de zonnewendes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

middernachtzon

A

een fenomeen waarbij de zon gedurende een periode van 24 uur boven de horizon blijft tijdens de zomermaanden, maar niet noodzakelijk de polen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gematigde klimaatzones

A

de klimaatregio’s tussen de polaire cirkels en de keerkringen, gekenmerkt door gematigde temperaturen
-> elke dag opkomst en ondergang van de zon
-> nooit loodrecht culminatie
-> duidelijke seizoenen

17
Q

koude klimaatzones

A

de klimaatregio’s in de buurt van de polen, waar de temperaturen over het algemeen koud zijn
-> lage culminatie
-> deel van jaar geen opkomst/ondergang van de zon
-> duidelijke seizoenen

18
Q

warme klimaatzones

A

de klimaatregio’s in de buurt van de evenaar , waar de temperaturen over het algemeen warm zijn
-> hoge culminatiehoogte
-> weinig variatie in belichting in de loop van het jaar
-> nauwelijks/geen seizoenen

19
Q

intertropen

A

het gebied tussen de keerkringen, waar de zon loodrecht boven de aarde kan staan tijdens equinoxen

20
Q

zenitale stand

A

het punt waar de zon of een ander hemellichaam zich recht boven een bepaalde locatie aan de hemel bevindt

21
Q

polaire gordels

A

gebieden rond de polen die gekenmerkt worden door koude temperaturen en ijsvorming

22
Q

intermediaire gordel

A

gebieden tussen de polaire gordels en de tropen, waar de temperaturen gematigder zijn en seizoensvariaties optreden