de dampkring Flashcards

1
Q

dampkring of atmosfeer

A

de laag gassen die het oppervlak van een planeet omringt. op aarde bestaat de dampkring voornamelijk uit stikstof, zuurstof, argon en andere sporengassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

troposfeer

A

de onderste laag van de atmosfeer waarin het weer plaatsvindt en waarin de temperatuur doorgaans afneemt met toenemende hoogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tropopauze

A

de grens tussen de troposfeer en de stratosfeer, waarin de temperatuur meestal niet verder daalt met toenemende hoogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stratosfeer

A

de atmosferische laag boven de troposfeer waarin de temperatuur stijgt met toenemende hoogte, vanwege de aanwezigheid van de ozonlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stratopauze

A

de grens tussen de stratosfeer en de mesosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ozonlaag

A

een laag in de stratosfeer die rijk is aan ozonmolucelen en die ultraviolette straling van de zon absorbeert, waardoor schadelijke straling de aarde niet bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

fotochemische smog

A

een vorm van luchtverontreiniging die ontstaan wanneer verontreinigde stoffen in de lucht reageren met zonlicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

CFK’s

A

chloorfluorkoolwaterstoffen= synthetische chemicaliën die werden gebruikt in onder andere koelapparaten en spuitbussen en die schadelijk zijn voor de ozonlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

montreal protocol

A

een internationaal verdrag uit 1987 dat gericht is op het verminderen van de productie en consumptie van ozonlaag afbrekende stoffen, waaronder CFK’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het gat

A

te zien in de ozonlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

mesosfeer

A

de atmosferische laag boven de stratopauze waarin de temperatuur weer daalt met toenemende hoogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

meteoroïden

A

kleine stukjes ruimtepuin of gesteente in de ruimte, variërend in grootte van stofdeeltjes tot grotere rotsblokken
-> vallende sterren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mesopauze

A

de grens tussen de mesosfeer en de thermosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

thermosfeer

A

de atmosferische laag boven de mesosfeer waarin de temperatuur sterk stijgt als reactie op de invloed van de zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

poollicht

A

lichten die voorkomen in de buurt van de polen als gevolg van de interactie van zonnewind met de atmosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zonnevlekken

A

donkere vlekken op het oppervlak van de zon, geassocieerd met een lagere temperatuur en een verhoogde magnetische activiteit.

17
Q

protuberansen

A

grote uitbarstingen van gas van het oppervlak van de zon die zich uitstrekken in de ruimte

18
Q

aurora borealis

A

het noorderlicht, een natuurlijk lichtverschijnsel dat te zien is in de buurt van de polen

19
Q

aurora australis

A

het zuidelijke tegenhanger van het noorderlicht, zichtbaar in de buurt van de zuidpool

20
Q

thermopauze

A

de overgangslaag tussen de thermosfeer en de exosfeer

21
Q

exosfeer

A

de bovenste laag van de atmosfeer waarin de lucht zo dun is dat de deeltjes vrij kunnen ontsnappen in de ruimte

22
Q

klimaat

A

het gemiddelde weerpatroon over een langere periode in een bepaald gebied

23
Q

weer

A

de toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en op een specifieke locatie, inclusief factoren zoals temperatuur, neerslag, wind en luchtdruk

24
Q

temperatuur

A

een maatstaf voor hoe warm of koud iets is
-> wordt gemeten met een thermometer (°C)

25
Q

neerslag

A

water dat in vaste of vloeibare vorm uit de atmosfeer op het aardoppervlak valt, zoals regen, sneeuw, hagel, enz
-> wordt gemeten door een pluviometer (mm)

26
Q

luchtdruk

A

de druk die de lucht uitoefent op het aardoppervlak, gemeten in hPa of mb
-> wordt gemeten met een barometer

27
Q

windrichting

A

de richting waaruit de wind waait, meestal aangegeven als de richting waarheen de wind gaat
-> wordt gemeten door een windvaan

28
Q

windsnelheid

A

de snelheid waarmee de lucht zich verplaatst, gemeten in km/u of m/s
-> wordt gemeten door een anemometer