rivierwerking Flashcards
(37 cards)
rivier
een natuurlijke waterloop die het water uit een bepaald gebied afvoert
het afgevloeid water
dat deel van de neerslag dat niet in de bodem infiltreert en niet verdampt maar wel langs hellingen naar de rivier vloeit.
het smeltwater
water van gletsjers en landijsmassa’s
het bronwater
het water dat eerst in de grond dringt, en doorsijpelt tot op een moeilijk doordringbare gesteentelaag
verval
het verval van een rivier geeft weer hoe steil een rivierloop is en het wordt berekend als het hoogteverschil tussen twee punten over het lengteverschil tussen dezelfde punten. Deze punten moeten niet noodzakelijk bron en monding zijn.
lengteprofiel
een grafische voorstelling van het rivierverval tussen bron en monding.
stroomsnelheid
snelheid van het water op een bepaalde plaats gemeten; de snelheid hangt af van het verval; ze wordt in km/h of meer nog in m/s berekend.
dwarsprofiel
of dwarsdoorsnede laat de vorm van het dal zien
het debiet
is de hoeveelheid water die per tijdseenheid door een bepaald riviersegment stroomt. je berekent dit door de dwarsdoorsnede van de rivier (breedte x diepte) te vermenigvuldigen met de stroomsnelheid. D = A x v. als je de eenheden van deze grootheden vermenigvuldigt: m x m x m/sec, kom je uit op de eenheid van het (volume)debiet: m3/sec
het regime
is de evolutie van het debiet over een heel jaar
stroombekken of stroomgebied of drainagebekken
is de zone waarin alle neerslag die oppervlakkig afstroomt, in die rivier terechtkomt. de meest voorkomende vorm is ‘boomvormig’ of dendritisch
erosiebasis
hoogteniveau tot waar erosie kan optreden
waterscheiding
is de grens tussen twee stroombekkens. dit kan bv; een vlak plateau zijn, maar ook een scherper afgelijnde waterscheidingskam.
verwilderde rivier
heeft een brede hoofdbedding, ettelijke kleine beddingen, meestal ondiep en van wisselende breedte, die zich steeds splitsen en weer samenvoegen. daarom heet ze ook vlechtende rivier of braided river.
erosie
hieronder verstaat men de opname en het transport van puin
verticale erosie
wanneer een rivier zich verticaal in het landschap insnijdt, zal ze steeds dieper stromen. door de schurende werking van het puin is de rivier in staat in haar eigen bedding in te snijden.
laterale erosie
treedt op wanneer de rivier zijdelings of horizontaal erodeert.de rivier ondergraaft haar eigen bedding. de rivier zelf wordt niet breder, ze verplaatst wel haar bedding en daardoor verbreedt tegelijkertijd het dal. deze erosie treedt vooral op in de middenloop en benedenloop van de rivier.
regressieve erosie
een rivier kan ook regressief eroderen. dit is de erosie die stroomopwaarts of achterwaarts, dus richting de bron plaatsvindt. men noemt dit ook terugschrijdende erosie
corrasie
stenen puin schuurt de zachtere lagen uit. het verval vergroot en de verticale erosie wordt sterker. de laag vanboven wordt ondergraven en stort in. op die manier schrijdt de erosie ook achteruit. het steile stuk wordt geleidelijk afgevlakt. uiteindelijk is de waterval gedoemd te verdwijnen
differentiële erosie
de watervallen worden gevormd doordat de gesteenten een verschillende weerstand tegen erosie vertonen.
getrapte valleiwand
is een gevolg van de combinatie verticale riviererosie en differentiële (hellings)erosie.
alluviale vlakte
bij overstromingen treedt het rivierwater uit haar bedding en daalt de snelheid van het water. het puin kan niet meer in transport blijven en wordt afgezet. dicht. dicht bij de oever bezinkt het grofkorrelige materiaal: grind en zand. zo komt met de tijd de strook grond vlak bij de rivieroever hoger te liggen, door het grotere volume dat het grofkorrelig materiaal heeft. er ontstaat een soort natuurlijke dijk: de oeverwal.
komgronden
in de laagste delen van de vallei verder weg van de rivier, blijft het overstroomde water stagneren, het kan niet terugtrekken door de oeverwallen. hier bezinkt het fijnste kleiachtig puin. zo ontstaan zware gronden met onvoldoende drainering.
alluvium
al het puin dat bezinkt bij een overstroming