ademhaling Flashcards

(101 cards)

1
Q

atresie choanen

A

geen verbinding tussen conchae en nasofarynx -> open muil ademen
- door persisteren choanaal membraan = congenitaal OF verworven door nasofaryngeale stenose
- bilateraal = lethaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

oorzaken sereuze neusvloei

A
  • acute virale infectie
  • allergie
  • irritatie en koude
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

oorzaken purulente rhinitis

A

bacterie
- primair: bordetella bronchiseptica, rhodococcus equi
- secundair: pasteurella multocida

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verschil tussen fibrineuze en fibrinonecrotiserende rhinitis

A
  • fibrineus: beleg makkelijk eraf te halen
  • fibrinonecrotiserend: beleg moeilijk eraf te halen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke kiemen veroorzaken fibrinonecrotiserende rhinitis?

A
  • boviene herpes virus
  • infectieuze laryngotracheitis virus bij kip
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke rhinitis veroorzaken vreemde voorwerpen?

A

granulomateus (macrofagen) met cholesterol clefts histologisch
- nodules zorgen voor inspiratoire stridor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke rhinitis veroorzaken schimmelinfecties?

A

pyogranulomateus: macrofagen & neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mycotische rhinitis (uni- of bilateraal?)

A
  • door schimmelinfectie
  • vooral langsnuitigen
  • vooral unilateraal: mucopurulent of fibrinonecrotiserend
    kan uitbreiden naar sinus (sinonasale aspergillose), beenderen, meningen, oor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

allergische rhinitis

A

catarraal = overmatige slijmproductie
- veel eosinofielen (ook: parasiet) -> meer chronisch: lymfo’s en plasmacellen
- acuut
- veel mucus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

lymfoplasmacytaire rhinitis

A
  • bilateraal
  • mucusproductie -> purulent
  • squameuze metaplasie na tijdje -> mucosakliertjes atrofiëren + fibrose
  • door druk exsudaat = ulceraties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gevolgen van rhinitis

A
  • nasofaryngeale poliep
  • conchae destructie -> bronchopneumonie
  • neus deviatie
  • sinusitis / osteomyelitis / meningitis / otitis
  • depigmentatie neusspiegel
  • epiphora
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bij welke diersoort komt nasofaryngeale poliep vooral voor?

A

kat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bij welke rhinitis zien we typisch depigmentatie neusspiegel?

A

mycotische rhinitis -> veel ontstekingsexsudaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn kenmerken van feliene herpes virus?

A

ULCERATIEF
- conjunctivitis
- rhinitis
- ulcers
- niet meer kunnen ruiken
- bronchitis en ev. pneumonie
=> mucupurulent - fibrineus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn kenmerken feliene calicivirus?

A

zelfde als hepres = sereuze - mucopurulente rhinitis en conjunctivitis
- typisch calici: ulceratieve gingivitis en stomatitis + interstitiële pneumonie met necrotiserende bronchiolitis
- artritis
<-> herpes: intranucleaire inclusies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cryptococcus rhinitis

A

gist -> veroorzaakt mycotische rhinitis = granulomateus
- ulceratie neusmucosa
- gelatineuze nodules in organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

oorzaken epistaxis

A
  • rhinitis
  • vreemd voorwerp
  • tumor
  • coagulopathie
  • pneumonie
  • exercise induced
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

oorzaken sinusitis

A
  • uitbreiding rhinitis
  • aspergillus of cryptococcus
  • onthoornen
    => lymfoplasmacytaire infiltratie = fibropurulente neusvloei
    leidt tot sinus empyeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke rassen extra gevoelig voor sinusitis? hond vs kat

A

hond: dolicho- en mesocefale rassen
kat: brachycefale rassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoe zorgt een sinonasale aspergillose voor schade?

A

bij minder muciliaire clearance & fagocytose -> spores ontluiken
- schimmel blijft opp
- inflammatie: WBC, macrofagen, ulceratie, lyse bot
conidiospores en hyfen zullen macrofagen stimuleren = persisterende infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn kenmerken van BOS syndroom?

A

Brachycefaal Obstructief Syndroom
- vernauwing neusgaten -> insp stridor
- verlenging zacht gehmelte -> overheen epiglottis
- eversie laryngeale divertikels -> nauwere doorgang
- larynx collaps
- trachea collaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe ontstaat trachea collaps?

A

dorsoventrale afplatting van trachea door te wijd dorsaal ligament
- leidt tot: hoest + exercise intolerantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

welke kiemen veroorzaken tracheïtis?

A
  • virussen: CAV, parainfluenza, CDV, IBR
  • bacteriën: bordetella bronchiseptica (kennelhoest), fusobact necrophorum
  • parasieten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

caniene infectieuze tracheobronchitis

A

multifactorieel -> CAV2, PI2, CDV, bordetella bronchiseptica
- intermitterende hoest -> soms spontaan herstel
- catarrale-mucopurulente tracheobronchitis
- inspanningsintolerantie
- veel mucus in trachea en bronchi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
primaire ciliaire dyskinesie
trilharen zijn niet beweeglijk thv epitheelcellen - chronisch recidiverende rhinosinusitis + bronchopneumonie -> veel oedeem en mucus - minder beweeglijkheid spermatozoa = onvruchtbaarheid - situs inversus: organen liggen gespiegeld
26
longmelanose
gevlekte zwartverkleuring long door melanoforen in interstitium - geen symptomen = toevalsbevinding <-> hemorragische necrotiserende pneumonie
27
verschil: longhypoplasie, -aplasie, -atrofie, -dysplasie
hypoplasie: niet volledig ontwikkelen aplasie: volledige afwezigheid atrofie: initieel aangelegd, dan degeneratie dysplasie: verkeerd aangelegd
28
pluimsteenlong
pulmonale calcificatie door metastatisch longcalcificaties - bij hyperparathyroidie: teveel PTH - bij hypervitaminose D longen voelen zanderen + pH is licht alkalisch -> alveoli zullen niet collaberen door calcificatie haarden die ze open houden kunnen aanleiding geven tot heterotopische ossificatie
29
atelectase
onvolledig openen of collaps alveoli - congenitaal of verworven - longen: klein, donker, slap - zinken in water
30
hoe ontstaat congenitale atelectase?
- obstructie door aspiratie amnionvocht en mecoium - onvoldoende rijping longen: pneumocyten II en clara cellen niet goed gevormd + onvoldoende surfactant
31
hyaliene membraanziekte
NRDS = neonatal respiratory distress syndrome door tekort aan jodium en selenium tijdens dracht -> tekort aan T3 en T4 -> minder surfactant vorming - vooral bij dikbil kalveren - kleinere longen
32
welke types van verworven atelectase zijn er?
- obstructief: oedeem, ontsteking, vreemd materiaal, wormen - compressie: ruimte innemend proces in thorax, toename druk in thorax waardoor alveoli collaberen of pneumothorax - hypostase - slacht
33
hypostase
onderliggende long wordt donkerder door hypostatische congestie door zwaartekracht = atelectase - onvoldoende productie surfactant - opstapeling vocht en mucus - oppervlakkig ademen door verstoorde bloed-luchtbalans => druk in bovenliggende long stijgt
34
slacht atelectase
oppervlakkige atelectase omdat bovenliggend longparenchym uitgedroogd is door bloot te liggen aan lucht
35
emfyseem (hoe ziet long uit?)
ruptuur van alveolaire wanden -> abnormale vergroting ruimtes met vocht - long: groot, bleek, sponsachtig
36
hoe ontstaat emfyseem?
- pneumonie - COPD paard - BRSV rund - agonaal => bronchiale subobstructie bij inademen -> tijdens uitademing milde compressie waardoor lucht niet meer weg kan alveolair -> interstitieel -> - subpleuraal -> bulleus - mediastinum -> subcutis
37
welk type emfyseem zullen dieren zonder porien van kohn hebben?
interstitieel emfyseem -> lucht verspreidt zich in bindweefselsepta rund & varken
38
welk emfyseem is typisch voor BRSV?
respiratoir syncytieel virus -> bulleus emfyseem
39
anthracose
koolstofpartikels in alveoli -> fagocytose door macrofagen -> BALT -> tracheobronchiale lymfeknoop - zwarte puntjes in long + lnn - toevalsbevinding
40
wat zijn gevolgen van asbestose? en silicose?
asbestose -> mesothelioma's silicose -> longfibrose
41
verschil tussen hyperemie en congestie
hyperemie: toename bloedtoevoer congestie: afname bloedafvoer
42
verschil tussen actieve en passieve hyperemie
= toename bloedtoevoer - actief: pneumonie -> inflammatie - passief: hartinsufficientie
43
longbloeding
gemarmerde long door vlekkerige zones van bloedingen
44
verschil tussen cardiogeen en niet-cardiogeen longoedeem
1) cardiogeen: hydrostatisch pulmonaal oedeem door verhoogde druk in bloedvaten bij hartinsuf of teveel infuus 2) niet-cardiogeen: permeabiliteitsoedeem -> schade pneumocyten I en verhoogde endotheliale permeabiliteit
45
hoe ziet longoedeem er macroscopisch uit?
long: groot, zwaar, vochtig oppervlak bij insnijden, spumeus vocht spumeus vocht uit neus
46
oorzaken spumeus vocht neus
- longoedeem - lange doodstrijd
47
welke types embolie kunnen voorkomen in long
- thrombo-embolie: constrictie bronchiolen, minder surfactant, oedeem, atelectase, hyperventilatie - septische embolie: vnl rund en varken => acuut longoedeem, ev. abcessen - tumorembolie
48
oorzaken trombo-embolie
- hypercoagulabiliteit - IV parasiet - endocriene stoornissen: cushing, hypothyroidie - glomerulopathie - herhaalde IV injecties
49
komt longinfarct vaak voor?
nee, zowel pulmonale als bronchiale circulatie
50
hoe kan long snel reageren op schadelijke inwerking?
1. PAM: pulmonale macrofagen -> NO -> cytokines + fagocytose 2. marginale pool: WBC zijn vasthecht aan endotheel long 3. snelle diapedese 4. snelle sekwestratie neutrofielen
51
bronchopneumonie
- cranioventraal - hard - aerogeen
52
interstitiele pneumonie: distributie, consistentie, oorzaak
- diffuus - rubber - aerogeen of hematogeen
53
embolische pneumonie
- multifocaal - hematogeen
54
granulomateuze pneumonie
- lokaal uitgebreid - nodulair - aerogeen of hematogeen = macrofagen in interstitium
55
wanneer is long vergroot?
- emfyseem - oedeem - exsudaat - diffuus
56
wanneer is long verkleind?
- hypoplasie - atelectase
57
wanneer is long donkerrood?
cataraal-suppuratief
58
wanneer is long wit?
- suppuratief = pus - abcederend
59
wanneer is long rood?
hemorragisch
60
wanneer is long geel?
fibrineus
61
wanneer is long groen?
- gangreneus - pseudomelanose
62
wat is het verschil tussen dieren met poriën van kohn en geen poriën van kohn?
aerogeen -> bacterie/partikels in bronchi -> alveoli - Kohn (varken + rund): snelle verspreiding -> lobair (volledige aantasting longkwab) - geen Kohn: lobulair (beperkt tot verschillende lobuli) -> lobair
63
welke soorten bronchopneumonie zijn er?
- suppuratief: hard, roodpaars of wit-grijs (rund + varken: exsudaat niet snel verwijderen -> gevoelig voor chronische pneumonie + adhesieve pleuritis - fibrineus: wit beleg - aspiratie pneumonie
64
welke kiemen suppuratieve bronchopneumonie?
- pasteurella - bordetella bronchiseptica - trueperella - streptococcus - mycoplasma
65
welke kiemen fibrineuze hemorragische necrotiserende bronchopneumonie?
- mannheimia hemolytica - actinobacillus pleuropneumoniae
66
oorzaken aspiratie pneumonie (meestal uni- of bilateraal?)
- braken/regurgitatie - gespleten gehemelte - dwangvoeding - verkeerde plaatsing slokdarmsonde - anesthesie meestal unilateraal
67
hoe ziet aspiratie pneumonie eruit?
vorm van bronchopneumonie -> craniale kwabben - groenverkleuring - doordringende geur - septische <-> steriele vorm
68
pseudomelanose
donker/groenverkleuring door vorming sulfhemoglobine door bacteriën bij aspiratiepneumonie
69
endogene lipid pneumonie
verharde gezwollen oranje long door vetten = steriele vorm van aspiratiepneumonie => aggregaten van macrofagen die vetten hebben gefagocyteerd - acuut: serofibrineus, dan macrofagen en reuzencellen - schuimig cytoplasma
70
welke vormen van interstitiele pneumonie?
- acute interstitiele pneumonie: schade aan pneumocyten I -> vrijstelling plasma eiwit en vocht = ARDS (emfyseem) - chronische interstitiele pneumonie: fibrose, bleek - bronchointerstitiele pneumonie
71
hoe ontstaat interstitiele pneumonie?
aerogeen: gas, rook, infuenza, herpes, allergeen hematogeen: sepsis, DIC, parasitair, endotoxine, DAV
72
hoe ontstaat embolische pneumonie?
- bacteriële sepsis - trombo-embolie - endocarditis - geruptureerde leverabcessen - huidinfectie
73
welke kiemen geven vooral granulomateuze pneumonie?
- aspergillus - cryptococcus - mycobacteriën - rhodococcus equi - parasieten
74
lipid pneumonie
75
pneumothorax
lucht in borstholte door ruptuur luchtwegen -> wegvallen negatieve druk - overmatige toediening zuurstof - ruptuur luchtwegen na intubatie <-> pneumomediastinum: lucht tussen pleurabladen -> subcutaan emfyseem
76
hoe ontstaat hydrothorax?
- verhoogde hydrostatische druk - verlaagde oncotische druk - vasculaire lekkage - obstructie lymfedrainage - uitbreiding pleurale effusie => leidt tot compressie atelectase
77
oorzaken pyothorax
- penetratie klauwen - inhalatie van grashelmen - perforatie slokdarm - vreemd voorwerp - TRP
78
door welke kiem ontstaat pyogranulomateuze pleuritis?
FIP -> geel gelatineus vocht
79
hoe zie je het verschil tussen fibrineuze en adhesieve pleuritis?
fibrineus: witte/gele draden -> makkelijk los te maken adhesief: vergroeiing pleura -> niet makkelijk los te maken
80
Wat is niet correct bij compressie atelectase? - Zijn de longen te klein - Is de borstholte opgevuld met etter - Is er lucht in de thorax - Voelen de longen sponsachtig
longen sponsachtig -> klein, donker, slap
81
Welke van onderstaande beweringen is geen direct gevolg van een chronische mycotische rhinits? - conchae destructie - sinusitis - necrotiserende hepatitis - epiphora
necrotiserende hepatitis
82
Bij autopsie van een Franse bulldog die acuut gestorven is zie je eversie van de laryngeale zakjes. Welke geassocieerde veranderingen zou je niet kunnen waarnemen? - vernauwd neusopening - verlengd zacht gehemelte - trachea collaps - pulmonale bloeding
pulmonale bloeding
83
Bij een hond met ulceratieve stomatitis kan je verschillende letsels verwachten. Welke van de onderstaande is fout? - chronische interstitiele nefritis en pulmonale calcinose - longoedeem en hyperparathyroidie - ulceratieve stomatitis en ulceratieve colitis - fibreuze osteodystrofie en gastrale calcinose
ulceratieve stomatitis + ulceratieve colitis
84
Wat is geen oorzaak van unilaterale epistaxis? - Excercised induced pulmonary hemorrhage - Mycotische rhinitis - Intranasale tumor - Vvw granuloom
Excercised induced pulmonary hemorrhage
85
Wat is niet correct? A. Een mycotische rhinitis gaat vaak gepaard met een purulente neusvloei en kan leiden tot ulceraties van het epitheel. B. Een otitis media (middenoor infectie) kan een gevolg zijn van een rhinitis. C. Rhinitis is de oorzaak van neusvloei, maar deze neusvloei kan zowel uit een tandabces, sinussen ed. komen. D. Een chronische allergische rhinitis leidt tot een catarrale rhinitis.
D. Een chronische allergische rhinitis leidt tot een catarrale rhinitis.
86
Welke stelling is fout betreffende de evolutie van rhinitis? A. Het epitheel zal hyperplastisch en meerlagig worden door een continue prikkeling van de basale cellen. B. Naso-faryngeale poliepen zijn niet- neoplastische inflammatoire massa’s. Deze ontstaan meestal in het middenoor of de buis van Eustachius. C. Verhoorning van het epitheel komt zelden voor. D. Een ontsteking in de neus kan verder uitbreiden naar onder andere de schedelbeenderen; lymfeknopen en hersenvliezen
C. Verhoorning van het epitheel komt zelden voor.
87
Welke soort pneumonie vertoont een cranioventrale distributie? A. Interstitiële pneumonie B. Bronchopneumonie C. Embolische pneumonie D. Granulomateuze pneumonie
B. Bronchopneumonie
88
Wat veroorzaakt geen atelectase? A. Compressie B. Obstructie C. Calcificatie D. Hypostase
C. Calcificatie
89
Een cattarale bronchopneumonie is te herkennen aan..? A. Een diffuus suppuratief patroon B. Een cranioventraal patroon met mucus en exsudaat C. Een multifocaal etterig patroon D. Een cranioventrale hemorrhagisch patroon
B. Een cranioventraal patroon met mucus en exsudaat
90
Je doet autopsie op een kat van 2 jaar oud, de kat was algemeen ziek vertoonde dyspnee, ascites en nystagmus. In de thorax zie je het volgende. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze letsels en hoe omschrijf je ze het best? (geel-slijmerige peritonitis) A. etio: aelurostrongylus abstrusus met secundair bacteriële infectie; omschrijving: pyothorax B. etio: feline herpes virus 1 met secundair bacteriële infectie; omschrijving: pyogranulomateuze pleuritis C. etio: penetrerende wonde thv thorax met secundair bacteriële infectie; omschrijving: chylothorax D. etio: Feline infectieuze peritonitis virus; omschrijving: pyogranulomateuze pleuritis
D. etio: Feline infectieuze peritonitis virus; omschrijving: pyogranulomateuze pleuritis
91
Wat is fout? - Op beide afbeeldingen is een pyothorax te zien - Katten krijgen ten gevolge van een verhoogde hydrostatische druk eerder last van een hydrothorax, terwijl honden eerder ascites krijgen. Een pneumothorax geeft atelectase van de longen, de longen zijn hierbij klein en kleuren donkerrood. Een ruptuur van de ductus thoracicus kan de oorzaak zijn voor wat men aantrof op afb 2.
92
Rangschik de verschillende stadia van een inflammatoir proces dat doorgaat ter hoogte van de tanden en het tandvlees: 1. Bacteriële biofilm 2. Tandsteen 3. Supragingivale tandplaque 4. Subgingivale tandplaque 5. Gingivitis 6. Periodontitis, retractie van tandvlees 7. Botresorptie
1 - 3 - 4 - 2 - 5 - 6 - 7
93
Wat is geen kenmerk van een chronische rhinitis - squameuze cel proliferatie - sinusitis - cattarale rhinitis
catarrale rhinitis
94
Kenmerken van hemorrhagische necrotiserende bronchopneumonie, wat is fout Heeft zwarte harde stukken Is haematogeen Adhesieve peritonitis? aërogeen
Adhesieve peritonitis
95
Interstitiele pneumonie, wat is fout long collabeert hematogeen aerogeen alveolaire septa primair aangetast
long collabeert
96
Atelectase; wat is fout meconium zorgt voor compressieatelectase dieren in zijlig krijgen hypostatische atelectase pneumothorax kan atelectase veroorzaken
meconium zorgt voor compressieatelectase
97
Welk van onderstaande stellingen is fout? Bij fibreuze rhinitis zijn de fibrinedraden makkelijk los te maken. Bij mycotische rhinitis zien we fibrinonecrotiserende + purulente rhinitis. Bij mycotische rhinitis wordt de schade veroorzaakt door inflammatie. Sinus empyeem is de opstapeling van vocht in een anatomische holte.
Sinus empyeem is de opstapeling van vocht in een anatomische holte.
98
Welke stellig is juist 1. Aspergillus fumigatus is een schimmel die meestal unilaterale fibrinonectroserende ontsteking met vasculitus veroorzaakt. 2. Luchtzakemfyseem kan deel uitmaken van het “orolaryngeale necrobacillose” syndroom. 3. Een hond met een larynx paralyse bevat een abnormaal inspiratoir geluid. Dit komt door retractie van het arytenoïd.
enkel 1
99
Wat is correct? A. Een bronchopneumonie kent een snellere verspreiding bij varkens & runderen ten op zichte van de andere diersoorten door de aanwezigheid van de poriën van Kohn B. Een interstitiële pneumonie wordt gekenmerkt door een hematogene oorsprong C. Een focale distributie in de longen wijst op een aërogene infectie D. Foutief opgieten van olie bij een paard met koliek kan aanleiding geven tot aspiratiepneumonie
Foutief opgieten van olie bij een paard met koliek kan aanleiding geven tot aspiratiepneumonie
100
Wat is juist over longoedeem? A. Cardiogeen longoedeem ontstaat door een verhoogde permeabiliteit van de bloedvaten B. De hydrostatische druk is gestegen bij niet cardiogeen longoedeem C. Een typisch symptoom van cardiogeen longoedeem zijn RBC in de alveoli D. Longoedeem zorgt voor collaberen van de longen
Een typisch symptoom van cardiogeen longoedeem zijn RBC in de alveoli
101
Welke stelling is correct? A. Bij fibrineuze pleuritis is de fibrine ter hoogte van de pleura moeilijk te verwijderen. B. Bij adhesieve pleuritis is de bindweefsellaag makkelijker los te maken. C. ARDS en DAD zijn de reacties van de long op een noxe. D. Embolische pneumonie heeft een hematogene en aërogene oorsprong.
ARDS en DAD zijn de reacties van de long op een noxe.