Ademhaling P Flashcards

(30 cards)

1
Q

lymfesysteem

A

1) lymfecappilairen = opname van vocht & ionen
2) kleine & grote lymfecaten = transport van lymfe naar grote wegen
3) transport naar v. cava
- ductus thoracicus = links op wervelkolom = linkerhelft & rechts onder diafragma
- rechter lymfekanaal = eerst uitmonden in v. subclavia = rechter arm, hals & hoofd
4) lymfeknopen: tekening!
- oksel, lies, hals
- merg = toekomen van lymfecappilairen
- schors = trabekels met follikels gescheiden door bindweefsel = collageen
- folikkels = lymfocyten = zuiveren van bloed & immuunreactie
–> opgezwollen follikels bij infectie

transport door
- endotheelflapjes
- ritmische samentrekking
- pompen die ook voor veneuze terugvloei zorgen

–> bezet met parasiet
- lymfeklieren bezetten = geen passage van lymfe meer
–> elephantiasis = olifantenpoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

storingen in drukken bij lymfe

A

1) aterolsclerose = cholesterolplaque
- kleinere diameter maar zelfde stroom = hogere hydrostatische druk
–> massale uitvloei van water naar weefsel = over lymfecapaciteit = oedeem ophoping
vb: dikke enkels bij hartfalen

2) anorexia
- albumine = bulkeiwit
–> na alle glycogeen & spiereiwitten opzijn het bulkeiwit voor energie gebruiken
- lagere colloïd osmotische druk van bloed
–> massale uitvloei van water naar weefsel

3) congenitale aandoeningen = aangeboren
- vb lagere lymfecapaciteit

4) borstkanker
- metastasering naar lymfeknopen in oksel
–> beide weghalen = oedeem vorming in arm

–> therapie = lymfedrainage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

RES 1

A

= retico enotheliaal systeem
= lymfe
- bloed & lymfevatenvormende cellen = reticulocellen

lymfoïde organen: situering

  1. milt
    - witte pulpa = lymfefollikels met lymfocyten
    - rode pulpa = opslag & afbraak van RBC
    - chemische hemolyse door gaten in membraan
    - samenwerking met lever voor afbraak
    - samenwerking met beenmerg voor aanmaak = inhibitie als veen RBC aanwezig
  2. thymus
    - immuniteit tijdens groeien
    - verschopelt op niet meer aanwezig
    - cortex = lymfefollikels
    - medulla = aa, nn & lymfe
    - thymocyten = voorlopen van T-lymfocyten
    - immuuncompetent maken door toevoeging van receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

RES 2

A

3) ring van waldeyer
- adenoïden in neus
- tonrillen in keel
- tongamandelen
–> merg & schors ≈ lymfefollikel

4) peyerse platen
- dikke darm = bacteriën
- dunne darm = steriel
–> overgang tussen dunne & dikke darm = iliocaecale klep
- in 1 richting open door drukverandering
- deel dunne darm = omgeven door peyerseplaten = grote lymfefollikels voor bacterien overdracht te voorkomen
- overactiviteit = prikkelbaardarm syndroom

5) appendix
- immuniteit darm
- makkelijk verwijderen = kleine verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

evolutie leer ivm ademhaling

A

waterig milieu = door kieuwen & huid ademhalen = extern
land = interne ademhaling nodig want geen stroming tegen huid
nodig
- luchtwegen
- spieren voor luchtbinnen trekken
- ribbenstelsel
- vliezenstelsel

ventilatie = verversing van lucht
–> overventilatie = te weinig CO2, onderventilatie = te weinig O2
perfusie = doorstroming van bloed
–> bereiken van optimale ventilatie-perfusie verhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

onderdelen v/h ademhalingsstelsel

A

1) lucht wegen
geleidingsstelsel
- neus & mondholte
- keel
- trachea
- 2 hoofdbronchi bronchii = vertakkingen
- links = 2 segment bronchi = 2 lobben (1 minder door hart)
- rechts = 3 segment bronchi = 3 lobben
uitwisselingsstelsel
- brochiaalboom
- aveolen

2) bekleding

3) spieren
- diafragma = dominant
–> samentrekken = inademen
- intercosales spieren
–> externe = opentrekken = inademen
–> interne = samentrekken = uitademen
3) hulpademhalingsspieren = aanhechtern op ribben & clavicula vb: mm. pectorales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bekleding v/h ademhalingsstelsel

A
  1. bronchii
    - slijmbekercel = pathogenen & stof opvangen
    - trilhaarepitheel = slijm naar buiten drijven
    - basale-/vervangcel = kan differentieren tot slijmbekercel & trillhaarepitheel
    - slijmklieren = lucht vochtig maken voor beter gasuitwisseling
  2. brochiolus
    - minder epitheel
    - meer gladspierweefsel
  3. alveolen
    - type 1 pneumocyten = plaveiselcelepitheel 95%
    - onderling verbonden door tight junctions, versmolten met endotheelcellen = gaswisseling
    - type 2 pneumocyten= grote cel = 5%
    - productie van surfacant = beter oppervlaktespanning voor gasuitwisseling: zorgt voor onderlinge lagere opp. spanning = uitzetting van longblaasje
    - macrofagen voor immuniteit & afbraak overmaat surfacant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ademhaling

A

= normaal 12-15keer per min

  1. samentrekken ademhalingsspieren
    - diafragma 70%
    - externe intercostaal spieren
    - bij inspanningen = hulpademhalingsspieren
  2. vergrootten parietaal vlies
  3. vergrootten pulmonaal vlies = rond elke lob
  4. wet van Boyle = negatieve thoracale druk
  5. aanzuigkracht
  6. inademhalen
  7. diffusie van O2 & CO2 door alveocappilaire membraan
  8. overgang naar uitademen = exentrisch spierwerk van inademhalingsspieren
  9. verkleinen van thorax holte
    - normaal = passief door elastine vezels & opp. spanning
    - inspanning = interne intercostaal spieren & buikspieren
  10. wet van donders = positieve druk
    - Pthorax - Patmosfeer
    - pleuras zorgen voor geen aantrekking van vocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hyperventilatie

A
  1. hypercapnie & hypoxie
  2. ophoping van vetzuur = respiratoire of metabole acidose
  3. prikkeling van zowel inspiratoir als expiratoir centrum
  4. hyperventileren = heel snel & heel diep
  5. uitputting ademhalingsspieren
  6. kortademigheid
  7. kunstmatige ademhaling
  8. inactiviteits atrofie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

drukgradiënt

A

intrapulmonale drukken = in de longen

  1. alveolaire drukgradiënt
    - door diaframga
    - hogere negatieve druk dichter bij diafragma
    - druk longbasis > longtop
    - druk ≈ ventilatie ≈ vascularisatie
  2. bloed drukgradient appart

relatieve overventilatie longtoppen & onderventilatie longbasis

intrapleurale druk = druk tussen vliezen
- altijd standaarddruk aanwezig = 60% van VC
- standaardvolume long & veneuze terugvloei
- wegvallen = pneomothorax = krimpen long = klaplong
- mogelijkk bij bij gebroken rib
- meting door manometer = ballon in slokdarm of holle naald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zones drukken

A
  1. zone 1
    - zone boven longhilus
    - druk cappilairen < alveolairen
    - dichtklappen van cappilairen
    - normaal kleine zone
    - uitbreiding bij verlaagde druk a. pulmonalis of verhoogde druk alveolen
    - vooral bij rechtstaan
    - shunting = falen van atrialisatie door te lage ventilatie/perfusie verhouding
  2. zone 2
    - zone rond longhilus
    - druk cappilairen>alveolairen
    - normale doorstroming
  3. zone 3
    - zone onder longhilus
    - druk cappilairen > > alveolairen
    - relatieve overperfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

soorten inademing

A

normaal: diafragma = 70%

1) buikademhaling = middenrifademhaling
- dominant diafragma
- moeilijk gevulde abdominale holte = bij zwangerschap & sterke adipositas

2) ribademhaling
- dominante externe intercosaalspieren & hulpademhalingsspieren voor heffen ribben vb: mm scaleni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verloop van lucht

A

1) neus
- choncae nasalis = vergrotten opp
- haren = vasthouden & transporteren van stof
- slijm & trilharen = kleine deeltjes & bacterieën
- droge & koude lucht vochtig maken
–> te droog of koud = irritaties neusholte

2) longen
- trompet model: exponentieel groter opp
–> continuïteitsprincipte: meer opp = minder stroomsterkte
- distaal: ventilatie eerder door difussie dan convectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

spirometrie

A
  1. machine
    - spirometerklok = koper hangt in water
    - gevuld met gewone lucht: 21% O2, 78% N2, 1% CO2
    - inademen = spirometer klok beweegt omhoog
    - uitademen = CO2 vrijgave: filteren door zout filter (natriumbicarbonaat) & verschil in O2 toevoegen
  2. metingen met spirometer
    - FVC
    - tiffeno-index
    - MVC
  3. metingen zonder spirometer
    - PEF
    - bodypletisch mografie = residueel volume
    - 1-malige ademhalingsstikstoftest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

FVC

A

forced vital capacity = vitale capaciteit
–> volledig volume meten

1) verschil tussen maximale in & uitademhaling

2) elke cm bewegingsuitslag = 0,3l volume verschil in spirometer
–> ATPS = ambient temperature pressure saturated = omgevingen in spirometer

3) omzetten naar waarden voor volume van longen
–> BTPS = body temperature pressure saturated = omgevingen van in long
–> correctie factor > 1 want hogere temperatuur in lichaam

4) vergelijken met normwaarden afh van leeftijd, geslacht, …
+ STPD = standard temperature pressure desaturated = onder norm omstandigheden (O°)

–> goede test voor restricties te zien
vb:
- longvliesontsteking = niet goed max in & max uit
- long enfyzeem bij ouder worden = minder compliant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

tiffino-index

A
  1. zo snel mogelijk in & uit
    - verschil in volume meten door sipormeter
    - lager als FVC door snelheid maar gelijkaardig
  2. 1-seconde-volume meten = daling tijdens 1 seconde
  3. 1-seconde-volume/FVC
  4. percentage = tiffino-index
  5. vergelijken met normwaarden = leeftijd, geslacht, …
  6. goede test voor obstructies
17
Q

obsturcties

A

asma & allergiën
1. hyperactiviteit luchtwegen
2. bronchoconstrictie
3. hogere weerstand bij uitademen = obstructie
4. broncho-dilatoren = beta-minetica = puffers
5. binden op beta-receptroen
6. vasodilatatie
7. bronchodilatatie

COPD = chronic obstructive pulmonairy dissease
- roken
- luchtvervuiling
- …

mucovisidose
- taaislijkmziekte
- zowel obstructief als restrictief
1. probleem chloor kanalen
2. andere osmose
3. taaislijm
4. stofdeeltjes blijven in long = obstructie
5. slijm in alveolen = restrictie

18
Q

MVC

A

= maximale vrijwillige capaciteit

1) normaal in & uitademen = tidaal volume
2) hyperventileren = sneller & diepen ademhalen = vitale capaciteit
3) enkele keren volhouden
4) omzetten naar volume/min = MVC
5) bepalen van trainings/ziekte toestand
- hoge waarde vb: roeiers, biathleten, lopers, …
- lage waarden vb: COPD
–> opmeten van therapie

19
Q

long volumina

A

Grafiek bekijken!!

1) RV = residueel volume = rest volume
- het volume de longen hebben bij maximale uitademhaling
- niet bepalen met spirometer

2) ERV = Expriatoire reserve volume
- het volume dat bij een maximale uitademhaling minder is vergeleken de normale, tidale volumes

3) TV = tidale volume
- het volume bij een normale ademhaling

4) IRV = inspiratoire reserve volume
- het volume dat bij een maximale inademhaling meer is vergeleken de normale, tidale volumes

5) TLC = totale longcapaciteit
- van RV tot IRV
- RV + ERV + TV + IRV

6) FRC = functionele residuele capacteit
- het volume dat bij een normale ademhaling nog overblijft
- RV + ERV

7) VC = vitale capaciteit
- het volume tussen de maximale in & uitademhaling
- ERV + TV + IRV

20
Q

stroom/volume diagram

A

zie grafiek!!
- X-as = longvolume
- Y-as = debiet

  1. tidaal volume = kleine rondjes
  2. max in & uit
  3. grotere stroomsterktes & longvolumes
  4. VC & tiffino-waarde berekenen + PEF
  5. PEF = peak expiratory flow = top van grafiek
    - maximale stroom bij uitademen

verlaging bij obstructieve aandoeningen
- roken of COPD
- scooping na piek = zadelcurve

21
Q

1-malige ademhalings stikstoftest

A
  1. test
    - spirometer klok
    - zuivere O2 inademen
    - 1 cyclus want schadelijk
    - max in & uit
    - meting N waardes
    - Xas = volume spirometer // Yas = stikstoffractie
  2. verloop
    1 = hoog volume & lage F
    - maximale uitademhaling
    - geleidings- & uitwisselingsstelsel 78% N2
    2 = laag volume & lage F
    - maximale inademhaling
    - geleidingsstelsel = 100% O2
    - uitwisselingsstelsel = mengeling O2 & N2
    –> overgangszone

A= geen stijging = leeglopen geleidingsstelsel = zuivere O2 ≠ stijging N
B = sterke stijging = leeglopen overgangszone geleidings & uitwisselingsstelsel
C = langzame stijging = leeglopen uitwisselingsstelsel
–> golvingen = hartslag die invloed doordrukt

3 = hoog volume & hoge F = maximale uitademhaling

22
Q

toepassing op 1MAS

A

1) VC = (A + B + C) x cf (correctie factor)

2) dode ruimte
- anatomisch = delen van long die niet aan gasuitwisseling doen = geleidingsstelsel = (A + 1/2B) x c
- alveolaire = door pathologie = vb tumor
- fysioloische = anatomische + alveolaire

3) closing volume
- sterke toename op het einde tegen punt 3
- bij ouderen & astma = positieve druk duwt onderste bronchiolen dicht
–> extra uitgave van bovenste bronchiolen met meer N2 = plotse stijging

23
Q

berekeningen van 1MAS

A

1) IOV index ongelijkmatige ventilatie ?
- verschil in ventilatie van longtop & longbasis
IOV = E x 0,025 x cf / B x 0,3 x cf
–> 0,025 = elke 2,5 cm = 1% N2
–> 0,3 = elke cm = 0,3l

2) residueel volume = HVbegin - HVeinde = HVtest = stikstof
HV = hoeveelheid = F x vol
- HV einde = D + E
- HV beging = opp onder curve
A = 0
B = driehoek
C = driehoek + rechthoek

24
Q

alveolaire ventilatie

A

= debiet dat effectief aan gaswisseling doet
<=> ventilatie = hoeveelheid wordt in & uitgeademd

pulmonair veneus: PO2 = 42 PCO2 = 46 -> afgifte
alveolair: PO2 = 100, PCO2 = 40 -> opname
–> gradient

verschil in druk 02&raquo_space;> CO2
–> gelijkaardige diffusie door diffusiecoëfficient CO2&raquo_space;> 02 = wet van Fick

25
grafiek longcompliantie
1. normale ademhaling - normale drukken - normale volumes 2. hogere frequentie - hogere drukken = hysterese - normale volumes - vooral luchtwegen ventileren - hogere drukken door lucht & weefsel weerstand - nuttig bij dieren voor thermisch huigen 3. hogere diepe - hogere drukken - hogere volumes - efficienter - belang longgroote & frequentie minder belangerijk: vooral ademminuutvolume
26
regulering ademhaling
1. barosensoren = meten van bloeddruk - glomus aorticum = aortahoog - glomus caroticum = sinus carotis 2. chemosensoren = meten van pCO2, pO2 & pH --> chemical drive - centrale = ventrikels van hersenen = 75% --> gevoelig voor pCO2 ≈ pH - perifere = glomus aorticum & - caroticum --> gevoelig voor pO2 bij rust is ademhaling vooral geregeld voor CO2 uitdrijving, bloed heeft een reserve aan 02 3. nerveuscontrole centrum - INC = inspiratoir centrum in medulla oblongata - EXP = expiraoir centrum in plons - vb: hypercapnie = teveel CO2 = EXP+, hyperoxie = teweinig O2 = INC+
27
ademreflexen
1. Hering-Bruer-reflex = reksensoren - reksensoren in pulmonair vlies tijdens ademhaling - rek = inhibitie INC & stimulatie EXP 2. hoestreflex = airtrapping - lucht onderlijm -> sluiten glottis & inteste samentrekking expiratoire spieren - autogene drainaige - niezen gelijkaardig maar geen sluiting glottis 3. juxtra cappilaire sensoren = longintertitium - vb: linker ventrikel valen = lagere ejectiefractie = meer druk = oedeem - leidt tot sneller & oppervlakkiger ademen 4. koude reflex = prikkeling van koude sensoren = plotse stopping ademhaling 5. mechanosensoren = kapselsensoren bij spieren verhogen ademhaling & hartslag bij beweging 6. zucht & geeuw-reflex = kort lucht binnentrekken - zucht = diepe inspiratie voor dichtgeklapte longblaasjes te openen = atelectase - geeuw = krampactig: veelspieren in mondholte samentrekken & lucht binnentrekken 7. slaapapnoesyndroom = ademstilvallen tijdens slaap = lange periodes zonder lucht
28
ademtype van cheyne & stokes
aandoening - verstoorde overdracht tussen chemosensoren & regelcentra - kinderen in slaap - volwassenen op hoogte - ouderen met gestoorde hartfunctie - mensen met aandoening van herstenstam ademcyclus 1. apnoe = ademstilstand 2. stijgen van pCO2 3. vertraagde doorgave 4. pCO2 erg boven normale 5. hyperventilatie 6. daling van pCO2 7. vertraagde doorgave 8. pCO2 erg onder normale 9. apnoe
29
autoregulatie van long
1) van bronchiolen & aviolen - hyperventileren = daling pCO2 = bronchoconstrictie - hypoventileren = stijging pCO2 = bronchodilatatie 2) van bloedvaten - overperfusie = stijging pO2 = vasoconstrictie - onderperfusie = daling pO2 = vasodilatatie
30
ademhaling tijdens inspanning
1) inspanning 2) stimulerende factoren - spier & pees sensoren = beweging = meer ademhalen - centrale thermosensoren - hogere prikkelbaarheid perifere chemosensoren 3) verhoogde ademhaling door hogere CO2 productie 4) hogere inspanning = boven anaerobe/lactaat drempel 5) nog hogere ademhaling --> relatieve hyperventilatie vergeleken met in rust