Exo- & Endocrien P Flashcards

1
Q

nieren

A

functies
1) exocrien
- filteren bloed & uitscheiden afvalstoffen
- osmoregulatie & volume regulatie
- regulatie zuur-base
- regulatie elektrolyten huishouding
2) endocrien
- epo
- renine
- calcitsiol = vit D = Ca metabolisme

doorbloeding = a & v renalis

delen: cortex = schors & medulla = merg
- zowel in cortex als medulla nefronen
–> cortex > medulla
- medulla = verzamelbuisjes die leiden tot nierkelk
1) nefronen
2) calix minor = kleine verzamelbuisjes
3) calix major
4) pyelum = nierkelken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nefornen

A

= kleinste functionele eenheid
- filteren van bloed
- ruime overcapaciteit = maar 1 echt nodig
- corticale negronen = bijna volledig in schors buiten laatste deel
- juxtramedullaire nefronen = glomeruli bij overgang schors/merg

1) lichaampjes van malpighi = blaasje
2) glomerelus = bloedvaten met gefenestreerd endotheel
3) kapsel van bouwman = gefenestreerd epitheel
= filtratie
4) tubulus contortus proximalis = primaire kronkelbuis
5) lis van Henle
6) juxtra glomerulair apparaat = connectie afferent bloedvat x tubulus distalis
ook mesangium genoemd
–> tubulus cellen produceren renine = macula densa
–> endotheelcellen produceren epo = juxtraglomerulaire cellen
7) tubulus contortus distalis = secundaire kronkelbuis
= resporptie
8) tubulus colligens = verzamelbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

filtratie

A
  1. enkel in glomerelus
    - 20-50 paralelle cappilairen
    - vas afferens > efferens = vorming van druk
    - 3 lagen
    endotheel van cappilairen = gefenesteerd
    lamina basalis
    - dikker als andere weefsels
    - bepaalt uiteindelijke filtratie
    - max 100 & minder goed permeabel door negatieve stoffen
    - albumine kan niet passeren
    epitheel van kapsel van bouwman

doorstroming
1. renale bloedstroom = 20% = 1,1l
2. renale plasmastroom = hematocriet van 45% = 675 ml
- 10% van bloed dient voor O2 = voornamelijk anaeroob werken
3. 125 ml filtreren = voorurine = ultrafiltraat
4. 124 ml resabsorptie samen met andere stoffen
5. 1 ml/min = urine = diurese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

meten filtratie

A
  • inuline = geen reabsorptie = meten van excretie
    –> oud
  • creatinine klaring
    CDK klaring
  • jong = stadia 1 = 90+
  • stadia = 4->5 = dialyse nodig

+ para-aminohippuurzuur voor plasmadoorstroming te bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

filtratiedrukken

A
  • hartzijde = hydrostatische druk & colloid osmotische druk
  • weefselzijde = hydrostatische druk & cristaoid osmotische druk
    –> geen colloid want eiwitten worden niet gefiltreerd

evenwicht is mogelijk = filtratie-evenwicht = starling-evenwicht
als: hydrostatische druk wordt bereikt door colloïdosmotische druk
–> komt normaal niet voor

weizigingen van bloeddruk = autoregulatie om filtratie te behouden
1) myogene responsie
- te laag = vas afferens verdikken & efferens vernauwen = druk verhogen
<=> te hoog
–> over drempelwaarde = effectieve weiziging van filtratie
2) juxtraglomerulaire apparaat = RAAS systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tubulus contortus proximalis cellen

A

cellen
- dik: borstelzoom aan lumen
- veel mito & andere = transport functie
- permeabel voor water: aquaporine-type1-moleculen
–> niet gevoelig voor ADH
- max 70% reabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tubulus contortus proximalis stoffen

A

opname
1. Na
- 2/3
- 75% gekoppeld aan Cl, 25% gekoppeld aan HCO3-
- kleine fractie door cotransport met glucose & AZ
2. K
- 2/3
- paracellulair door solvent drag samen met H2O
3. Mg, Ca & HCO3-

afgifte
- creatinine
- ureum = geen opname maar ook geen afgifte
- lichaamseigen: acetylcholine, adrenaline & histamine
- lichaamsvreemd: peniciline, para-aminohippuurzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tubulus contortus proximalis eerste deel

A
  1. algemeen
    - enkel transcellulair
    - luminale/apicale membraan = urine zijde
    - peritubulaire/basolaterale membraan = bloedzijde
  2. urine -> IN
    - Na/H-antiport Na = IN
    - gebruik bij acidose
    - Na/glucose-symport
    - tubulair maximun sneller bereik bij bezetting door verschillende soorten sacchariden
  3. IN -> bloed
    - Na/K-anitport = Na EX
    - K/HCO3-antiport = K EX
    - koppeling aan Na/H & Na/K poorten
    - gebruik bij acidose
  4. endocytose van eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tubulus contortus proximalis tweede deel

A
  1. van urine naar intracellulair = koppeling
    - Na/anion-antiport = Na IN
    - Cl/anion-antiport = Cl IN ≠ passieve volger
  2. van intracellulair naar bloed
    - Na/K-ATP-ase-pomp = Na EX
    - K/Cl-symport = beide EX
  3. van urine naar bloed = paracellulair (tussen gapjunctions)
    - Na & Cl pasage
    - K & Mg = + lading vormt watermantel = opname
    –> solvent drag: reabsorptie door normale recuperatie van water = volgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nierdrempel

A
  1. filtratie van glucose & AZ afh van maximale absorptiecapaciteit
    - microvilli
    - mitochondiron
    - specifieke transporters
  2. over DW in C
    - hyperglycermie bij diabetes
    - hoge eiwitafbraak na intense inspanning
  3. geen volledige reabsoprtie
  4. eiwitten & glucose in urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

lis van henle

A
  1. dalend deel
    - platte cellen met weinig celorganellen
    - permeabel voor water
    - inpermeabel voor stoffen
    - stijgende osmotische waarden in urine door ontrekking water
    - wordt gevolgd met stijgende osmotische waarde in weefsel gemaakt door opstijgend deel
    - in bocht = 1200-1400 mosm/l
    - langer corticaal als medulaire nefronen
  2. dun stijgend deel
    - inpermeabel voor water
    - permeabel voor stoffen
    - passieve opname door hoge osmotische waardes
    - dalende osmotische waarden
  3. dik stijgend deel
    - actieve opname van stoffen door gedaalde osmotische waardes
    - - microvilli & transport moleculen
    - cotransporter door Na/K-ATP-ase = passieve volger chool = totaal: Na/K/2Cl
    - maximaal isotoon: hypertone urine pas in distale tubulus
  4. bloedvaten = tegenovergestelde richting vloeien
    - omgekeerde osmotische drukken = continue absoptie vanuit cellen
    plafondwaarde = maximale uitwisseling
    - uitmonden in vasa recta
    - tijdens afdaling = diffusie van stoffen & O2 (maar geen eiwitten) naar opstijgende deel
    –> bocht = sterke osmotische waarde & hypertonie van RBC
    –> cellen rond bocht = anaerobe metabolisme
    - opname van water = hogere outflow als inflow van bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

distale tubulus & verzamelbuis

A
  1. urine
    - 15% over
    - permeabiliteit afh van hormonen
    - faculateive terugresorptie
    - uiteindelijke urine bepalen
    - opname afh van homeostasen
    - mogelijkheid tot sterke hypertonie
  2. pompen
    - luminaal = Na/Cl-symport = beiden IN
    - basolateraal = Na/K-antiport

regulering
1. ADH = anti-diuretische hormoon
- regulering aquaporine II kanalen
- 100% luminale membraan & 75% basolateraal
2. aldosteron
- stimulering door angiotensine II, ACTH & hoge extracellulaire K
- verhoogd Na-transport door meer Na/K-ATP-ase, meer ATP-ase vrijstellen & hogere transcriptie mito enzymen

  1. regulatie van Ca transport
    - binding aan transport eiwit vit D
    - gestimuleerd door parathyroïdhormoon PTH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

urether & blaas

A

1) urether
- longitudinale & circulaire spieren = druk& weerstand opbouwen
- overgangsepitheel = afh van volling uitrekking
- 2 sfincters = urether afsluiten van pyelum
- peristaltieksche golf elke 10sec-3min
–> vaker & krachtiger oor parasympatische ZS
- strart vanuit pacemakercellen nierbekken

2) urineblaas
- mucosa = overgangsepitheel
- muscularis = 3 lagen

blaasvulling ≈maag
1) vullen zonder vorm verandering door stressrelaxatie ≈ receptieve relaxatie maag
2) over blaascapaciteit van 400ml= mictie drempelwaarde
3) reksensoren prikkelen
4) neuron in ruggenmerg = contractie van blaas
5) inhiberent interneuron in ruggenmerg = ontspanning van interne sfincter
–> mictie reflex
6) extern tegenhouden tot effectieve mictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

osmoregulatie

A

urine
- grote variatie afh van nood
- hypertone urine = dorst <=> hypotoon = veel plassen
- meestal licht hypertoon
- meten door SD = soortelijke dichtheid
- isotoon = 1.010
- maximale = 1.200/1.400 in lis van henle

aanpassingen van osmotische waarde
1. te hoog = te weinig water of te veel ionen
- gelijke fysiologische effecten als te laag bloedvolume
2. meting door sensoren
- centrale = hypothalamus
- perifere = nier
- barosensoren door samenhang met bloedvolume
- kristalloïd osmotische druk bepalen
- geen controle over colloïd via nier maar albumine productie in lever
3. doorsturen naar regelcentra = hypothalamus
4. prikkeling dorstcentrum & juxtraglomerulair apparaat
5. verhoogde water opname & verlaagde water excretie (opname van Na door aldosteron)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

volume regulatie

A
  1. normale omstandigheiden
    - intracellulair volume ICV & extracellulair volume ECV
    - enkel effectief circulerend volume meetbaar
    - ECV = 2xICV met zelfde osmotische waarden
    - veranderingen in ICV veranderen ECV automatisch
    - algemene verandering = NaCl C controleren
    - sensoren = hoge & lage druk atriale volumesenosoren & osmosensorenin hypothalamus
  2. intrisieke regulering
    - ADH
    - RAAS
  3. extrinsieke regulering
    - ANP & BNP
    - orthosympatische activiteit:
    - dorstcentrum = regulering vasoconstrictie (voornamelijk veneus)
    - meer receptoren op vas afferens als efferens = andere verhouding = drukgradiënt
    - regulering NaCl resobrtie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ANP & BNP

A

= atraiaal & brain natriuetische factor
1. rekking van myocard of hoge Na C
2. productie van ANP & BNP
- ANP = in atria
- BNP = in hersenen & ventrikels
- opslag in atriale granula
3. fysiologische effecten = reflex van Henry & Gauer
- remming Na absorptie nier = meer urine
- verhoging van GFR = algemene filtratie
- remming RAAS systeem
- vasodilatatie
- verhoogde permeabiliteit membranen
4. verlaging van bloedvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

acidose & alkanose

A

respiratoir = pCO2 afwijking door longen
metabool = HCO3- afwijking door nieren
–> neutrale pH kan ook door dubbele afwijking zijn
acidose = teveel H+
alkanose = teweinig H+

1) acidose
- respiratoir = te hoge pCO2
- metabool = te lage HCO3-

2) alkanose
- respiratoir = te lage pCO2
- metabool = te hoge HCO3-

herstellen
- respiratoir = door nieren
- metabool = door longen
- leven enkel mogelijk 6,8-7,8
–> CO2 = vluchtig = longen
–> melkzuur (KH anaeroob), acetoazijnzuur (vetverbranding) & zwavelzuur (eiwitten) niet = nieren

alkalireserve = NaHCO3
NaHCO3 + H+ -> H2CO3 + Na+
op = metabole acidose
reabsorptie: vooral proximale tubulus
- proximale: Na/H-uitwisseling
- lis van henle: Na/H in opstijgend deel
- distale: elektrogene & niet-elketrogene (met K)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

soorten buffers

A

1) koolzuur anhydrase

2) fosfaat buffers
- NaHPO4 + H+ <=> H2PO4 + Na+
- anorganische fosfaatverbindingen
- uitscheiding in urine
–> Na kan samen met HCO3- verder opgenomen worden

3) plasma-eiwit buffers
- bindingen met eiwitten in plasma
- in bloed = eiwitten functioneren best op pH = 7,4
–> bij afwijkingen binden

4) hemoglobine = vorming van carbahemoglobine
–> voornamelijkste buffer in bloed samen met HCO3-

5) ammoniakbuffer
- door desaminering van AZ
- NH3 in voor urine = 2 wegen
1) NH3 + H+ -> NH4+ + Cl -> NH4Cl = opname
2) Na/H-uitwisselingsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verloop van pH in nier

A

normaal altijd hoge H+ concentratie want
- zure aard van normaal dieet
- zuur productie door anaerobe metabolisme

constante pH = proximale -> distale tubulus
1) proximale tubulus
- bicarbonaatbuffer
- fosfaatbuffer
- ammoniakbuffer
2) stijgende lis van henle
- Na/H-uiwisselaar
- hoge druk door NH4Cl = weinig uitwisseling
–> opname door Na/K/Cl transporter waarbij K wordt vervangen door NH4+

sterke daling in pH
3) distale tubulus
- weinig uitscheiding H+
- weinig bufferwerking
- H+ concentratie kan 900x hoger worden

20
Q

herstelling van metabolse alkanose/acidose

A
  • komt door nieren
  • herstel door longen

1) acidose = te lage HCO3-
- door lage pCO2 = buffersysteem verschuiving
- pCO2 laten stijgen
- inhibitie van expiratoire neuronen = minder inademen
–> diafragma meer ontspannen

2) alkanose = te hoge HCO3-
- door hoge pCO2 = buffersysteem verschuiving
- pCO2 laten dalen
- stimulering van expiratoire neuronen = meer inademen
–> diafragma minder ontspannen

21
Q

herstelling van respiratoire alkanose/acidose

A
  • komt door longen
  • herstel door nieren

1) acidose = te hoge pCO2 in bloed
- buffersysteem zet CO2 om in HCO3- & H+
–> zowel CO2 als H+ diffundeerd naar tubuluscellen
- in tubulus cellen wordt CO2 nog steeds omgezet
–> CO2 & H+ diffusie
= CO2 omzetten & doorgeven aan urine
–> in tubulus nog steeds bufferwerking

CO2 transport gekoppeld met Na transport

alkanose omgekerd

22
Q

regulering van K

A

functies
- 98% intracellulair
- handhaving rustmembraanpotentiaal
–> sensibiliteit van cellen = afstand tot DW
- stijging na elk eetmaal kan dit in gevaar brengen

1) opname van K
- ongelijk = eten
- buffer door intracellulaire stockage
- passieve influx = diffusie
- actieve influx = Na/K-pompen
–> hogere activatie door insuline, beta2-receptoren & aldosteron

2) renale uitscheiding
niet-gereguleerde afscheiding
- proximale tubulus & dikwandig deel opstijgende lis van henle
- paracellulaire water reflux door influx van Na
–> solvent drag = K meevoeren
gereguleerde uitscheiding
- distale tubulus & verzamelbuizen
- Na/K-pomp aan basolaterale membranen
–> hogere activatie door aldosteron
- K-kanalen aan luminale membraan
- hoge gradient door Na influx = bevordering K reflux

23
Q

regulering van Mg

A

voorkomen
- 99% intracellulair
- 1/2 bot
- 1/2 spier & andere weefsel
- belangerijke cofactor bij enzymen

uitscheiding
- 95% resorbtie
- 70% opstijgend deel lis van Henle
–> sterk reguleerbaar
- paracellulair = door claudine 16 tussen intercellulaire speten
- stimulering door lage C, PTH, ADH, glucagon & te hoge pH
- remming door hoge C van Mg & Ca

24
Q

algemeen hormonen

A
  1. effect
    - uitgescheiden in bloed
    - effect door binding op receptor
    - membraan receptoren = eiwithormonen vb: insuline & GF
    - cytoplasmatische receptoren = vet-achtige hormonen & schildklierhormonen
    - peptide hormonen = preprohormoon -> GA -> prohormoon -> enzymen -> hormoon
  2. gebonden & vrije fractie vb: testosteron
    - vrije fractie = in bloed los
    - gebonden fractie = op SHBG sekshormoon bindend globuline
    - vol = binden op albumine met lage affiniteit
    - biobeschikbare fractie = vrije fractie + albumine fractie
  3. halfwaarde tijd
    - geen uitscheiding door nier = beschermingsmechanisme
    - afbraak door nier
    - belangerijk bij pathologieën & medicijnen
  4. feedbacks
    - positieve & negatieve feedback
    - shortloop feedbcak = tussen hypothalamus & hypofyse
    - longloop feedback = tussen hypothalamus/hypofyse & doelorgaan
25
Q

soorten hormonen

A

plaats van productie

  1. endocriene klieren
    - hypofyse
    - schildklier & bijschildklier
    - bijnier
    - pancreas
    - ovaria & testes
  2. weefsel hormonen
    - maag = gastrine & CCK
    - nier = renine
  3. neurohormonen
    - hypothalamus = oxytocine
    - adenohypofyse

samenstelling

  1. peptidehormonen
    - AZ
    - van klein tot groot 200AZ
  2. steroïdhormonen
    - afgeleiden van cholesterol
    - geslachtshormonen, bijnierhormonen & vitD3
  3. tyrosinehormone
    - afgeleiden van AZ tyrosine
    - catecholamiden & thyroïdhormonen
26
Q

hypothalamus & hypofyse

A

hypofyse = prox van chiasma opticum
1. adenohypofyse
- oerdarm
- productie hormonen
- verbonden met hypothalamus door portaalsysteem
2. neurohypofyse
- neurale buis
- productie ADH & oxytocine (verliefdheidshormoon)
- verbonden met hypothalamus door directe verbinding
- verbonden met elkaar door pars intermedia = BW verbinding

  1. hypothalamus
    - verschillende onbegrensde kernen: honger/verzadiging, lichaamstemp, dorst
    - releasing & inhibiting factors
    - neurale buis
    - prox van hypofyse
27
Q

centra van hypothalamus

A

1) hongercentrum
- laterale delen = hongercentrum
- ventro-mediaal deel = verzadigingscentrum
–> balans tussen beide delen
- regulatie door: reksensoren in maag, opgenomen voedsel ( erg gevoelig aan AZ), hormonen & hogere centra: geur, smaak & emoties

2) dorscentrum
- osmosensoren = meten van osmotische waarde
–> prikkeling = meer dorst
- slijmvliesreceptoren in keelholte = prikkeling bij droge mond
- atriale volumereceptoren

3) thermoregulatie
- kerntermperatuur: hoofd, borst & abdomen
–> altijd 37°
- schiltermperatuur: ledematen
–> in winter: schil<kern temperatuur
thermosensoren
- huid = koude & warmte sensoren
- hypothalamus
–> afwijking = doorgeven aan affectoren
thermo-effectoren
- stijging = spieractiviteit inschakelen = rillen
- dalen = zweten = vasodilatatie van dermale papillen

28
Q

pathologie van thermoregulatie

A

= grote veranderingen aan kerntemperatuur

  1. hyperthermie = koorts
    - verhoogde warmteproductie
    - verminderde wartmeafgave
  2. hypothermie = onderkoeling
    - kan leiden tot bevriezing
    - hypothyroïde
    - shock
29
Q

hormonen van neurohypofyse

A
  1. algemeen
    - productie = magnocellulaire neuronen
    - opslag = secretiegranula in axonale neurotubuli van hypofyse achterkwab
    - transport door neurohypofyse
    - korte halveringtijd = 1-3min
  2. ADH = vasopressine
    - supra-optische kern
    - prikkeling centrale osmosensoren: schrompeling cellen = actiepotentiaal
  3. oxytocine
    - samentrekking van GSW
    - paraventriculaire kernen
    - einde zwangerschap = minder progesteron = vasodilatatie
    - oxytocine = overschakeling naar single-unit type & startmelkprocutie = lactatie
    - zuigreflex
    - vlinders in buik
30
Q

hormonen van adenohypofyse deel 1

A

= invloed uitoefenen op metabolisme
= regulering vanuit neurohypofyse hormonen (hypothalamus stimulering

  1. groeihormoon
    - invloed op somatrope cellen = verhoogd metabolisme
    - groei van wekeweefsels, beenmerg & hogere densiteit botten
  2. THS thyroïd stimulerend hormoon
    - invloed thyrotrope cellen = verhoogde secretie T3 & T4
    - verhoogd algemeen metabolsime
    - shortloop = TSH ≈ TRH thyrotropin releasing hormon
    - longloop = T3 ≈ TSH & TRH
    - geen dag/nacht want lange halveringstijd
  3. gonatrope cellen = geslachtsorganen
    - 2 lijnen
    - FSH = follikelstimulerend hormoon
    - vrouw = rijping eicel, man = sertolicellen
    - LH = lutiniserend hormoon
    - vrouw = ovulatie & geel lichaam vorming, man = leydigcellen
31
Q

hormonen van adenohypofyse deel 2

A
  1. prolactine
    - lactotrofecellen = lactogenese
    - uitgroei van melkklieren & onderhouden van melkproductie
    - short loop feedback: PIF, PRF & TRH(+)
    - negatieve feedback na overstijgen DW
  2. corticotrope cellen
    - ACTH = adreno corticotroop hormoon
    - stimuleren bijnierschors = glucocorticoïden
    - MSH = melatonine stimulerend hormoon
    - huipigmentatie & hersenvliezen
  3. hormonen niet gevoelig aan hypofyse
    - parathormoon
    - pancreas
32
Q

hormonen van hypothalamus

A
  1. prolactine: PRF & PIF
  2. ACTH = ACTH-RF
  3. TSH = TRH
  4. gonatotrope cellen: Gn-RF -> LH & FSH
    - Gn-RF geremd door oestradiol & inhibine
    - pulsen: man = 2u, vrouw = 15-24u
  5. groeihromoon: STH-RF & STH-IF
    - somatotroop hormoon releasing factor
    - normaal balans RF & IF
    afwijkingen

  1. kinderen = groeischijven = lengtegroei door sterke afgave
  2. pubertijd
    - overvloed = snelgroeien maar groeischijven rapper op
    - tekort = dwerggroei & mogelijkheid tot acromegalie
  3. volwassen ≠ groeischijven
    - overvloed = hogere densiteit maar weinig extern effeect
    - tekort = acromegalie voortdurende groei uiteindes: kaak, vingers, …
33
Q

dag/nacht ritme hypothalamus

A

dirunaal - = circadiaan ritme

  1. nucleus suprachiasmaticus van hypothalamus
  2. natuurlijke cyclus van minder dan 24u
  3. aanpassing door licht = opname door retina
  4. bediening van hypothalamus
  5. epifyse = pijnappelklier
    - in 3e ventrikel
    - hormoon melatonine = stofwisseling reguleren
34
Q

steroideogenese

A

1) cholesterol
3 bronnen: bloed (LDL), reserve (cholesterolesters) of denovo (acetaat)
2) omvorming in mitochondrion: intermembranaire ruimte
3) pregnenolon = tussenhormoon
4) progesteron = sleutelhormoon
–> gebonden op albumine & CBG corcoïd bindend globuline

3 verschillende takken

inactieve weg: 20-alfa-hydroxy-progesteron = uitscheiden in feaces

bijnier actieve weg:
1) mitochondrion
2) cortisol
3) aldosteron

geschlachtshormonen & bijnierschors actieve weg:
1) 17-alfa-hydroxylase (enzym)
2) 17-alfa-hydroxy-progesteron
3) C17-20-lyase (enzym)
4) androsteendion

35
Q

andriosteendion wegen

A
  1. androgene weg
    - directe synthese van testosteron
    - omzetting in 17-ketosteroïden
    - afscheiding in urine
  2. estrogene weg
    - androsteendion -> E1 esteron
    - testosteron -> E2 estradiol
    - E1 <=> E2
  3. 5-alfa-reducase weg
    - 5-alfa-androsteendion
    - 5-alfa-dihydro-testosteron
    - activatie van test = meest potente androgen
    - veel in hersenen
  4. 7-alfa-hydroxylase weg
    - 7-alfa-hydroxy-andosteendion
    - 7-alfa-hydroxy-testosteron
    - inactivatie van test
36
Q

feedback mechanisme steroïdogenese man

A
  1. anatomie
    - zaadbuisjes met kleine & grote/Sertoli-cellen
    - tussen zaadbuisjes = intersitiële cellen van Leydig
    - optimale rijping op 2° lager
    - afdaling kort voor geboorte
    - m. cremaster bepaalt temp door afstand tot lichaam
  2. intersitiële cellen van Leydig
    - opname van LH = ICSH = intsitiële-cellen stimulerend hormoon
    - productie van progesteron & testosteron
    - fluctaties in afgifte door fluctuaties van Gn-RF
    - negatieve feedback op FSH & LH

diffusie van lipofiele testosteron door basale membraan

  1. Sertoli-cel
    - opname van FSH & testosteron
    - productie van inhibine door test
    - geen fluctuaties in afgifte
    - negatieve feedback op FSH & LH
37
Q

feedback mechanisme steroïdogenese vrouw

A

secundaire follikel = 2 cellen model

  1. theca
    - receptoren voor LH
    - steroïdogenese
    - productie van progesteron & testosteron
    - buitenste laag
  2. granulosa
    - receptoren voor FSH
    - opname van test
    - productie van E1 & E2 door aromatase
    - binnenste laag
    - aanmaak vocht voor antrumholte

tertiaire follikel

1) vorming van theca interna & externa
- externa = BW cellen voor katapult bij eiersprong = springen van antrumholte door druk
- intrna behoud functie

2) granulosa
- grote toename
- toevoeging van LH receptoren = steroidogenese vanaf begin
- infiltratie van bloedvaten = neocapitalisatie = hoger productie

graafse follikel = wegvallen negatieve feedback

38
Q

steroiden transport

A
  1. testosteron
    - SHBG = sekshormoon bindend globuline
    - ABP = androgeen bindend proteïne
    - productie in sertoli voor transport naar leydig maar ook door hele bloed
    - 95% is gebonden
    - regulering door FSH & test
  2. progestron
    - CBG = corticosteroid bindend globuline
    - PBP = progestron bindend proteine van chorion
  3. estradiol = SHBG
  4. bulk-eiwitten vb albumine
39
Q

schildklierhormonen

A

= thyroid
- T3, T4 & calcitonine
- 2 lobben verbonden door isthmus

  1. TSH thyroid stimulerend hormoon
    - aanmaak door hypofyse
    - gestimuleerd door TRH van hypothalamus
    - stimuleerd synthese van T3 & T4
    - negatieve feedback door T3 & T4
  2. synthese van T3 & T4 = schildklierhormoon
    - bouwstenen = I & tyrosine
    - I = actief transport uit bloed
    - tyrosine = thyreoglobuline in follikels = groot glycoprotëine van tyrosine
    - vulling afh van productie
    - I + tyrosine = T1 monojodothyronine
    - I + I + tyrosine = T2 di-jodothyronine
    - T1 + T1 = T3 tri-jodothyronine
    - T2 + T2 = T4 thyroxyne
  3. transport
    - opslag = cisternen
    - afgave aan bloed door diffusie
    - T3 = TBG tyroxinebindend globuline
    - T4 = TBG >&> tyroxinebindend prealbumine
    - 80% gebonden
40
Q

effecten van T3 & T4

A
  1. binding op receptor
    - enkel T3 effectief = T4 omzetten door lever
    - cytoplasmatische receptor
    - grote receptordichtheid = skeletspieren, hart, lerver & nier
    - lage dichtheid = huid, lymfoïde organen & gonaden
  2. stimulatie algemeen mechanisme
    - hogere transcriptie van enzymen voor energie metabolisme
    - cytochromen & -oxidasen = capaciteit ademhalingsketen reguleren
    - sensibilteit reguleren = Na/K-ATP-ase pompen
  3. weefsel differentiatie
    - prepuberaal = T3 maakt cellen gevoeliger voor GH
    - puberaal = bijkomend testosteron = groeispurt
  4. afwijkingen
    - hypotheroidie = kalm & moe
    - hypertheroidie = stress
41
Q

calcium metabolisme

A

1) rol van calcium
- bloedstolling = activatie van intrisieke/extrinsieke pathways
- spiercontracties = binding op tropinine C
- skelet = calciumcarbonaten & fosfaten
–> carbonaat & fosfaat metabolisme ≈ Ca
- enzymatische reacties = cofactor
- zenuwstelsel = geleiding
- transport door cellen door Ca-ATP-pomp & Na/Ca-uitwisselaar

2) opname = dunne darm onder invloed van calcitriol = product van vitD3

3) renale uitscheiding
- proximale tubulus = 65% ≠ reguleerbaar
- opstijgend deel = 25% = reguleerbaar door PTH
- distale tubulus = 8%
–> grote marge van regulatie mogelijk
- opname passief door Ca kanalen
–> PTH vergroot permeabiliteit

4) tijdelijke mitochondrionale regeling
- opname door Ca-ATP-ase pompen
- opslag in matrix

42
Q

vit D

A
  1. opname van 7-dehydrocholesterol
  2. transport naar lever door bloed = gebonden aan vitamine-D-bindend proteïne
  3. omzetting onderinvloed van licht
  4. 25-hydroxylcholecalciferol
  5. omzetting in proximale tubulus cellen
  6. calcitriol = 1,25-dihydroxycholecalciferol
  7. fysiologische effecten
    - verhoogde opname van calcium & fosfaten
    - stimulering botgroei
43
Q

calcium hormonen

A

1) calcitonine
- thyroid
- productie door C-cellen in zelfde follikels als schildklierhormoon
–> andere dieren = andere klier, overblijfsel van cellen
- bij teveel Ca
- osteoblasten stimuleren, osteoclasten remmen
- meer Ca excretie in nier & minder opname
–> hogere opname van fosfaten

2) parathormoon = PTH parathyroïdhormoon
- minder productie bij hogere Ca-concentratie
- parathyroid
- productie vitD = transport
–> tekort = osteopenie & porose + ideopatische neuropathie
- osteoclasten stimuleren
- meer Ca opname & minder excretie (Ca & fosfaten) in nier

44
Q

bijnier

A

1) merg = catecholamines
- verhooging van energie metabolisme
- noradrenaline
- cellen zijn neuronen = AZS

2) schors

zona glomerulosa = aldosteron
- minerale corticoiden
- regulering zouthuishouding
- heel kleine glucocorticoïd werking

zona fasciculata = cortisol & corticosteron
- glucocoricoïden = suikerhoudhouding
- samenspel met catecholamines
- te lang stress = uitloging van bijnier

zona reticularis = geslachtshormonen
- secundaire productie naast geslachtsorganen
- grenzen aan niermerg
- zowel androgenen als estrogenen
- menopauze = geen hormonen meer via eicel
–> enkel bijnier = meer androgenen bij vrouwen = gezichtsbeharing

45
Q

cortisol

A
  1. voorkomen
    - direnaal ritme = piek sochtends & savonds
    - geen verband aan licht/donker maar spieractiviteit
    - transport = CBG cortisol bindend globuline
    - stimulering door ACTH
    - aanmaak bij stress
    - afbraak in lever = 17-hydroxycoricoïden
  2. functie
    - inhibitie opname van glucose & eiwitten in weefsel = mobilisatie
    - wel opname eiwitten in lever = gluconeogese
    - verhoogde gluconeogenese = atrofie pezen & sarcopenie spieren
    - verhoogde mobilisatie vetten & lipolytische werking van adrenaline/GH
    - immuunsysteemremmend
46
Q

regulering van bijnier

A
  1. ACTH adreno corticotroophormoon
    - hogere productie bijnier: gluco & mineralo corticoiden & geslachtshormonen
    - productie in adenohypofyse
    - moeder molecule = POMP pro-opiomelanocortine
  2. CRF corticotrope RF
    - productie door hypothalamus
    - hypofyse simuleren
    - verhoging weerstand door cytokines
    - verhoging arousal door OS
    - verhooge vrijgave bij stress
  3. feedback
    - shortloop = negatieve feedback CRF x ACTH
    - longloop = positieve feeback aldosteron & cortisol op CRF/ACTH