agogiek Flashcards

(24 cards)

1
Q

wat zijn prevailling prejudices

A

vooroordelen verder dan het individu, ze zijn maatschappelijk gangbaar geworden.

mensen gaan zich gedragen naar de vooroordelen die over hun heersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is etnisch denken

A

denken vanuit een bepaalde cultuur, denken over verschillende culturen doe met elkaar in contact treden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is parental ethnotheories

A

wat betekent het dat je kinderen opvoed in een cultuur waarin sprake is van verschillende cultuur invloeden ( gaan dialoog aan).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de visie van parental ethnotheories

A
  • je moet eerst jezelf kennen voordat je anderen leert kennen.
  • verschillen moet je kunnen zien, niet doen alsof het er niet is, dan kom je nooit tot eigen identiteit.
  • benoem de verschillen voor identiteitsvorming.
  • gelijkwaardige behandeling.

gevaar= verschillen anders waarderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het ontogenisch principe

A

mensen vinden het belangrijk zich te identificeren met het DNA van afkomst.

mensen vinden het belangrijk om te weten wie hun ( voor) ouders zijn, want dan weet je ook je DNA en dat geef je ook weer door.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is stereotypering

A

kenmerken van een persoon overdragen op de hele groep, zo is het duidelijk hoe deze persoon zich moet gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

opvoeden tot de jaren 60 uitganspunten

A
  • kostwinnersmodel, eenduidige rollen.
  • invloed religie
  • wereldbeeld is eenduidig en statisch
    -opkomst industriële samenleving
  • referentiepunten opvoeding: familie, kerk, buren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uitgangspunten gezin vanaf 1960

A
  • eerste emancipatiegolf: anticonceptie/ flowerpower.
  • klassenmaatschappij: grenzen minder star.
  • wereldbeeld: complex en dynamisch.
  • opvoeding: taak man, vrouw, derden.
  • economische afhankelijkheid partners.
  • meer keuzevrijheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is the self concept

A

who am i, ontwikkelt zich in relatie met de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het self concept bestaat uit 3 onderdelen…

A
  1. self knowledge
  2. self esteem
  3. social self
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat houdt het onderdeel self knowlegde in

A

de cognitieve component, zelfkennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat houdt het onderdeel self esteem in

A

zelfwaardering, wat kan ik, uiterlijk, sociale waardering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat houdt het onderdeel social self in

A

groep waar je toe behoort of zou willen behoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat als een van de 3 onderdelen van the self concept niet goed in balans zijn ?

A

identiteitscrisis ( met name in adolecentiefase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe komt identiteitsvorming tot stand

A
  • actief en kritisch proces, basis is primair nest
    -verschil met de ander zien: ethic awareness
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

identiteitsvorming, vanaf 2e jaar…

A

zien uiterlijke verschillen

17
Q

identiteitsvorming, vanaf 4e jaar

A

ethic awareness: besef van de groep waar ze bij horen en het bestaan van andere ethnische groepen ( waardeoordeel aan koppelen)

18
Q

identiteitsvorming, tussen 4-7 jaar

A

versterking vooroordelen, stereotypering

19
Q

identiteitsvorming, vanaf 8 jaar

20
Q

hoe komt het dat ik denk zoals ik denk

A
  1. fysiek sociale omgeving.
  2. opvoedingspraktijk/ gebruiken: labelen
  3. (opvoedings)visie.
21
Q

wat is de contacthypothese

A

contact tussen ( etnische) groepen leidt tot afname van discriminatie en vooroordelen

22
Q

waarden hoe je positief omgaat met diversiteit ( er zou dan minder discriminatie zijn)

A
  1. leden gelijke status.
  2. gemeenschappelijke doelen.
  3. samenwerking, intimiteit.
  4. gelijkheid bevorderende normen
23
Q

wat is going meta

A

leren denken over het denken

  • essentieel uitgangspunt voor opvoeding.
    dus: (h) erkennen van andere betekenissen, overtuigingen en verschillen.
24
Q

wat is rascism by omission

A

racisme door weglating, onbewust