psychologie Flashcards

(45 cards)

1
Q

wat is sociale psychologie

A

de invloed van sociale variabelen en sociale cognities op individueel gedrag en op onze sociale interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociale psychologie gaat over..

A

jouw menselijk gedrag in relatie tot de sociale context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

factoren die invloed hebben op je gedrag ( sociale context volgens sherif)

A
  1. de werkelijke, gefantaseerde, symbolische aanwezigheid van andere mensen ( leren voor dode opa).
  2. de activiteit van, en interacties tussen mensen.
  3. de omstandigheden waarin bepaald gedrag plaatsvindt.
  4. de verwachtingen en sociale normen die bepalen hoe het gedrag in een gegeven situatie uit zou moeten zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe weet je wat de verwachtingen en sociale normen in een situatie zijn

A
  • theorie situationisme
  • zijn verwachtingen en ongeschreven regels over hoe mensen zich zouden moeten gedragen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is theorie situationisme

A

je leert sociale rollen ( nurture)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een sociale rol

A

gedragspatroon dat mensen in een bepaalde situatie/ groep dienen te vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn schemas

A

mentale structuren die ontwikkeling van het denken van een kind aanstuurt ( zo leren we ook sociale rollen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

als een cognitief schema over een individu is gevormd, dan vind zolang mogelijk assimilatie plaats met behulp van…

A
  1. aandacht.
  2. geheugen.
  3. beoordeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

assimilatie vindt zo lang mogelijk plaats met behulp van: aandacht

A

krijgt huidig gedrag van de geobserveerde dat dit schema bevestigd meer aandacht (= belonend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

assimilatie vindt zo lang mogelijk plaats met behulp van: geheugen

A

herinnert de waarnemer zich vooral gedrag uit het verleden dat bij dit schema past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

assimilatie vindt zo lang mogelijk plaats met behulp van: beoordeling

A

nieuw gedrag beoordeelt en in dat schema ingepast zolang het kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat als het schema nieuwe info krijgt maar niet verandert

A

geen accomodatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe leren we ( buiten directe ervaring) van iemand gedrag

A

door naar gedrag van anderen te kijken, een model. handeling succesvol? dan nemen we dit over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

4 invloeden vanuit de sociale context ( context factoren)

A
  1. observer bias- primacy effect.
  2. observer bias- recency effect.
  3. (duivelse) horn effect/ cognitive bias.
  4. halo effect.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de observer bias- primacy effect

A

allereerste informatie in een reeks ervaringen wordt onthouden en is voor een oordeel vaak doorslaggevend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de observer bias- recency effect

A

laatste informatie in een reeks ervaringen blijft ook meestal hangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het horn effect/ cognitive bias

A

uitstralingseffect van een centrale negatieve eigenschap die gecombineerd wordt met andere eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is het halo effect

A

uitstralingseffect van een centrale positieve eigenschap die wordt gecombineerd met andere / mindere eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat beinvloedt ons bij ons oordeel over anderen

A

sleuteltheorie van interpersoonlijk waarnemen

20
Q

wat is de sleuteltheorie van interpersoonlijk waarnemen

A

bij waarnemen spelen zowel kenmerken van het/de waargenomene als kenmerken van de waarnemer een rol. ze passen op elkaar als een sleutel in het slot

21
Q

wat is van invloed bij de sleuteltheorie van interpersoonlijk waarnemen

A

persoonlijke ervaringen, culturele en sociale achtergrond, opvattingen en normen, karakter, stemming etc

22
Q

wat is de impliciete persoonlijkheidstheorie

A

een schema waarmee de observator aannames doet over iemands persoonlijkheid om deze persoon te kunnen begrijpen.

je legt een verband tussen geobserveerde karaktereigenschappen van de ander en voorspelt nieuw gedrag.
-doen we om ons veilig te voelen!
- impliciet= niet wetenschappelijk bewezen

23
Q

wie vinden we aardig

A

jij waardeert een ander positiever naarmate de overeenkomst tussen jou/ de waargenomen groter is.

24
Q

wat is de matching hypothese

A

de meeste mensen worden vrienden met mensen die even aantrekkelijk worden gevonden als zijzelf

25
wat is conformisme
de neiging van mensen om de gedragingen, attitudes en meningen van anderen over te nemen.
26
het ash effect, wat is het
de groepsmeerderheid beïnvloedt het oordeel van het individu over een object feit.
27
wat is groepsdenken
gebrekkige oordelen en slechte beslissingen worden overgenomen door veronderstelde groepsconsensus of het overnemen van het standpunt van de leider. - ieder groepslid afzonderlijk zou een beter oordeel hebben
28
wat is het bystander effect
hoe groter het aantal omstanders dat getuige is van een noodgeval, des de kleiner de kans dat iemand hen helpt ( ook cultureel bepaald).
29
het ash effect komt tot stand door
1. unanimiteit van de meerderheid vergroot de druk. 2. omvang van de groep begint vanaf 3. 3. openbaarheid van de taak. 4. ambiguiteit, bij kleine verschillen eerder twijfelen. 5. samenstelling van de meerderheid: status van de groep. 6. gevoel van eigenwaarde laag. 7. weinig macht van een bondgenoot: als deze niet zo machtig is zul je sneller groepsconformeren, maat als deze het samen met je oneens is kun je weerstand bieden. 8. onafhankelijke types kunnen ook te ver doorslaan, dat ze zelfs tegen het correcte antwoord ingaan.
30
wat is de attributie theorie
een waarnemer probeert gedrag te attributeren ( toe te schrijven) aan oorzaken
31
wat is interne attributie
iemand is, of vindt zichzelf de oorzaak van datgene wat hem overkomt
32
wat is externe attributie
iemand vindt iets/ iemand anders de oorzaak van datgene wat hem overkomt
33
wat is de attributiefout als we kijken naar anderen
de waarnemer denk dat 'fout' gedrag bij een ander komt door interne ( dispositionele factoren) , externe ( situationele) factoren worden geminimaliseerd. gebonden aan ik cultuur westen
34
wat is self serving bias
mensen schrijven succes aan hun eigen talenten/ capaciteiten toe, terwijl ze falen meer toeschrijven aan omstandigheden/ fouten van anderen
35
wat is stereotypering
een overdreven gegeneraliseerd beeld van een groep mensen dat (vaak) niet overeenkomt met de werkelijkheid
36
stereotypisch denken kan leiden tot...
- vooroordelen en discriminatie - stereotypering lift
37
wat is een stereotypering lift
als een groep informatie krijgt over de stereotypische mindere kwaliteiten van een andere groep dan verbetert de eigen prestatie van de niet gestereotypeerde groep. zij krijgen dan meer vertrouwen in eigen bekwaamheid.
38
bij waarnemen van personen wordt ( on) bewust gelet op
1. demografische eigenschappen 2. eigenschappen van sociale rol. 3.uiterlijke eigenschappen. 4. karaktereigenschappen. 5. eigenschappen emoties. 6. motieven
39
wat is de beloningstheorie van aantrekkingskracht
de mensen die we het aardigst vinden zijn de mensen die ons een maximale beloning geven tegen minimale kosten. wie dit zijn kunnen we direct en indirect leren ( sociale media)
40
wat zegt Bandura over aantrekkingskracht/ sociaal leren
we leren zowel prosociaal ( helpen) als antisociaal (schadelijk) gedrag door observatie
41
de beloningstheorie van aantrekkingskracht kan gebaseerd zijn op:
1. principe van nabijheid: regelmatig contact 2: principe van gelijkenis: zelfde waarden normen etc 3. principe van openheid: willen elkaar leren kennen 4. fysieke aantrekkelijkheid: scoort alleen bij eerste indruk
42
wat is de cognitieve dissonantie theorie, Festinger
een toestand waarin mensen dissonantie ( tegenstrijdigheid) ervaren tussen cognitie en hun gedrag en dit conflict reduceren door het denken, attitudes en waarden aan te passen aan het gedrag. - je verdedigt de situatie waar je (noodgedwongen) inzit.
43
het grote racisme experiment... jane Elliot
zij bewees dat iedereen op grond van een willekeurige toedeling tot een groep en wat 'educatie' door een autoriteit heel onaardig en racistisch kan worden.
44
wat is het stanford prinson experiment
anti sociaal gedrag werd bevorderd door de situaties die door het systeem werden gecreëerd. iedereen leek het beter om in zijn harde rol te blijven ipv tegen de onethische situatie te stoppen.
45
oorzaak van het stanford prinson experiment: chain of command
de machthebbers blijven bewust verschoond van kritiek en zij willen het systeem in stand houden. de mogelijkheid om 'rotte appels' ipv de rotte mand verantwoordelijk te stellen ( klokkenluider zijn) is zelfden ongestraft aanwezig.