arbeidspsychologie en rest Flashcards

(41 cards)

1
Q

Wat was het doel van het ‘Army Alpha’-programma tijdens de Eerste Wereldoorlog?

A

Het doel was selectieprocessen voor soldaten te verbeteren door psychologische tests te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat waren de Hawthorne-studies en welke impact hadden ze?

A

De Hawthorne-studies onderzochten hoe verschillende arbeidsomstandigheden (zoals verlichting) invloed hadden op de productiviteit. Ze toonden aan dat aandacht voor werknemers en hun sociale omgeving belangrijk was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de zes dimensies van Hofstede’s Culturele Dimensies Theorie?

A
  1. Individualisme vs collectivisme (IDV)
  2. Masculiniteit vs feminiteit (MAS)
  3. Lange termijn vs korte termijn (LTO)
  4. Kleine vs grote machtsafstand (PDI)
  5. Sterke vs zwakke onzekerheidsvermijding (UAI)
  6. Toegeeflijkheid vs zelfbeheersing (IVR)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Masculiniteit vs Feminiteit (MAS)

A
  • Masculiniteit: Competitie, ambitie en prestatie staan centraal. Er is vaak een focus op succes en materiële beloningen.
  • Feminiteit: Meer nadruk op samenwerking, zorg voor anderen, en kwaliteit van leven. Relaties en welzijn zijn belangrijker dan competitie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kleine vs Grote Machtsafstand (PDI)

A
  • Kleine Machtsafstand: Gelijkheid wordt belangrijk gevonden; hiërarchische verschillen zijn klein en leiders zijn toegankelijk.
  • Grote Machtsafstand: Hiërarchie wordt geaccepteerd; leiders hebben duidelijk meer macht en autoriteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sterke vs Zwakke Onzekerheidsvermijding (UAI)

A
  • Sterke Onzekerheidsvermijding: Mensen hebben behoefte aan zekerheid, regels en structuur om onzekerheid te verminderen.
  • Zwakke Onzekerheidsvermijding: Mensen zijn meer flexibel en open voor nieuwe situaties en risico’s.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Toegeeflijkheid vs Zelfbeheersing (IVR)

A
  • Toegeeflijkheid: Genieten van het leven en voldoen aan behoeften en verlangens, zoals plezier en ontspanning.
  • Zelfbeheersing: Strikte sociale normen en onderdrukking van behoeften. Zelfdiscipline en controle zijn belangrijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de definitie van psychopathologie?

A

De leer van afwijkende gevoelens en gedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de vier D’s van een diagnose?

A

Deviance, Distress, Dysfunction, Danger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem de drie categorieën van oorzaken van psychische stoornissen.

A

Aanleg (predisposing), neerslag (precipitating), in stand houden (perpetuating).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een verschil tussen chronische en episodische stoornissen?

A

Chronische stoornissen zijn blijvend, episodische stoornissen kunnen verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn voorbeelden van stemmingsstoornissen?

A

Depressie, dysthymie, bipolaire stoornis I en II.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat was het doel van de ‘Hawthorne studies’?

A

Onderzoeken hoe werkomstandigheden en sociale factoren productiviteit beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke drie factoren spelen een rol bij werkattitudes?

A

Interesse, attitudes en persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent de term ‘autonome werknemer’?

A

Een werknemer die zelfstandig taken uitvoert zonder constante supervisie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn belangrijke trends in de huidige arbeidsmarkt?

A

Digitalisering, internationale mobiliteit, en wisselen van banen in plaats van doorgroeien binnen één organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een syndroom?

A

Een verzameling van samen voorkomende klinische verschijnselen of symptomen.

18
Q

Wat betekent ‘predisposing’ oorzaken?

A

Factoren die iemand vatbaar maken voor een stoornis (bijv. genetische aanleg).

19
Q

Wat zijn ‘precipitating’ oorzaken?

A

Gebeurtenissen of situaties die de stoornis uitlokken (bijv. trauma).

20
Q

Wat zijn ‘perpetuating’ oorzaken?

A

Factoren die een stoornis in stand houden (bijv. een negatief zelfbeeld).

21
Q

Wat is het verschil tussen bipolaire stoornis I en II?

A

Bij bipolaire stoornis I komen manische episodes voor, bij bipolaire stoornis II hypomane episodes.

22
Q

Wat is een gegeneraliseerde angststoornis?

A

Een aanhoudende, overdreven angst en bezorgdheid over alledaagse situaties.

23
Q

Wat is een persoonlijkheidsstoornis?

A

Een patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die sterk afwijken van de verwachtingen van de cultuur.
BIJV. Borderline, narcistische, en antisociale persoonlijkheidsstoornis.

24
Q

Op welke leeftijd begint schizofrenie vaak en bij wie komt het vaker voor?

A

In de late puberteit, vaker bij mannen.

25
Welke neurotransmitters zijn betrokken bij schizofrenie?
Verstoorde dopamine- en glutamaathuishouding.
26
Welke stoornissen vallen onder Cluster A?
Paranoïde, schizoïde en schizotypische persoonlijkheidsstoornissen.
27
Wat zijn voorbeelden van Cluster B stoornissen?
Borderline, antisociale, narcistische en theatrale persoonlijkheidsstoornissen.
28
Welke stoornissen horen bij Cluster C?
Afhankelijke, ontwijkende en obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornissen.
29
Wat betekent ‘deïnstitutionalisering’?
Het terugbrengen van psychiatrische patiënten in de maatschappij na 1950.
30
Wat zijn SSRI’s en bij welke stoornis worden ze gebruikt?
Selectieve serotonine-heropnameremmers, gebruikt bij stemmingsstoornissen (bijv. Prozac).
31
Wat is elektroconvulsieve therapie (ECT) en wanneer wordt het toegepast?
Een behandeling met elektrische schokken voor ernstige depressie.
32
Wat is psychochirurgie?
Zeldzame ingreep zoals ‘deep brain stimulation’ bij ernstige OCS of schizofrenie
33
Wat is psychodynamische therapie?
Therapie gericht op onopgeloste mentale conflicten, met technieken zoals vrije associatie en dromenuitleg.
34
Wat zijn de kernprincipes van humanistische therapie?
Cliëntgerichte benadering, empathisch luisteren en onvoorwaardelijke acceptatie.
35
Wat is het doel van cognitieve therapie?
Onaangepaste gedachten opsporen en corrigeren (bijv. via Rationeel-Emotieve Therapie).
36
Wat zijn twee hoofdvormen van gedragstherapie?
Contingentie-management (bij opvoeding en verslaving) en exposure (zoals systematische desensitisatie).
37
Wat zijn de twee hoofdvormen van behandelingen voor psychische stoornissen?
Biologische behandelingen en therapie.
38
Noem drie soorten medicijnen die gebruikt worden voor psychische stoornissen.
Antipsychotica – bij schizofrenie en soortgelijke stoornissen. Angstremmers (tranquilizers) – bij angststoornissen. Antidepressiva – bij stemmingsstoornissen.
39
Wat is het werkingsmechanisme van antipsychotica?
Antipsychotica remmen dopamine-activiteit, wat helpt bij het verminderen van wanen en hallucinaties.
40
Wat houdt ‘contingency management’ in bij gedragstherapie?
Het aanpassen van gedrag door belonen en straffen, bijvoorbeeld bij opvoedingstherapie of verslavingszorg.
41
Bij welke stoornis wordt soms het gebruik van placebo’s overwogen?
Bij milde of matige depressie.