hoofdstuk 13 Flashcards

(34 cards)

1
Q

Wat zijn attributies en welke soorten attributies zijn er?

A

Attributies zijn veronderstellingen over de oorzaak van waargenomen gedrag. Er zijn twee soorten attributies:
1. Interne attributie: De oorzaak wordt toegeschreven aan persoonlijke factoren zoals eigenschappen of intenties.
2. Externe attributie: De oorzaak wordt toegeschreven aan situaties of omstandigheden buiten de persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is personsbias of fundamentele attributiefout?

A

Een persoonsbias (of fundamentele attributiefout) is de neiging om iemands gedrag te veel toe te schrijven aan diens persoonlijkheid of karakter en te weinig aan de omstandigheden of situatie waarin die persoon zich bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom wordt fundamentele attributiefout zo genoemd?

A

Lee Ross in 1977 noemde het zo omdat deze denkfout:
1. Veelvoorkomend (fundamenteel) is:
De fout komt heel vaak voor en lijkt een basale, automatische manier van denken te zijn die veel mensen maken wanneer ze het gedrag van anderen beoordelen.
2. Een diepe invloed heeft:
Het lijkt een onderliggende oorzaak te zijn van veel andere fouten en vooroordelen in sociale oordelen en interacties.
3. Een systematische fout is:
Het gaat niet om een incidentele vergissing, maar om een structurele neiging om gedragingen vooral toe te schrijven aan persoonlijke kenmerken en niet aan de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Andere soorten attributiefouten:

A
  • Aantrekkelijkheidvertekening = mooie mensen worden intelligenter gevonden (voor westers)
  • Baby-face vertekening = mensen die baby face hebben worden onschuldig gezien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Self-concept:

A

waarneming van jezelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is Looking glass self – Cooley

A
  • Zelf bewustzijn is een belangrijk kenmerk van het menselijk ras
  • Het is een sociaal-product, je wordt eerst bewust van andere en daarna bewust van jezelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 2 effecten van Beoordelingen door Anderen op Zelfinzicht en Gedrag

A

Selfuffiling prophecy: Een algemene term voor situaties waarin een verwachting leidt tot gedrag dat de verwachting waarmaakt.
- Pygmalion-effect: Een specifiek voorbeeld van een zelfvervullende voorspelling waarbij de positieve verwachtingen van anderen leiden tot betere prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is bewijs dat mensen een zelfconcept construeren door zichzelf te vergelijken met een referentiegroep?

A
  • Onderzoek van McGuire & McGuire (1988):
    Uit hun studies bleek dat kinderen zichzelf beschrijven aan de hand van kenmerken die hen onderscheiden van anderen in hun groep.
  • raciaal homogene klaslokalen noemden kinderen zelden hun ras.
  • In gemengde klaslokalen noemden kinderen uit een minderheidsgroep hun ras juist vaak.
  • ongewoon lang of kort waren binnen hun groep, noemden hun lengte vaker.
  • Kinderen met een broer of zus van een ander geslacht noemden hun eigen geslacht vaker dan anderen.
  • Het ‘big-fish-in-small-pond’-effect (Marsh et al., 2008): Dit fenomeen laat zien dat academisch bekwame studenten op niet-selectieve scholen vaak een hoger academisch zelfbeeld hebben dan even bekwame studenten op zeer selectieve scholen. Het verschil wordt verklaard door de referentiegroep waarmee ze zichzelf vergelijken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn twee manieren waarop mensen overdreven positieve opvattingen over zichzelf opbouwen en behouden?

A
  • Zelfdienende attributiebias:
    Successen toeschrijven aan eigen kwaliteiten (zoals talent of inspanning) en mislukkingen aan externe factoren (zoals pech of oneerlijke omstandigheden).
  • Selectieve herinnering:
    Positieve gebeurtenissen en successen beter onthouden dan negatieve ervaringen en mislukkingen, waardoor een positiever zelfbeeld behouden blijft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Impliciete attitudes

A
  • Impliciete attitudes zijn automatische, onbewuste evaluaties die gebaseerd zijn op mentale associaties.
  • Kenmerken:
  • Ze worden snel en intuïtief geactiveerd, zonder bewuste overweging.
  • Ze beïnvloeden ons gedrag vooral in situaties waarin we weinig nadenken.
  • Ze ontstaan vaak door ervaringen, zoals herhaalde blootstelling of conditionering.
  • Meten: Met tests zoals de Implicit Association Test (IAT), die snelheid meet in het associëren van concepten.
  • Voorbeeld: Iemand die onbewust een negatieve impliciete attitude heeft tegenover een bepaald ras vanwege stereotype beelden, kan onbewust discriminerend gedrag vertonen, zelfs als hij expliciet gelooft in gelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Expliciete attitudes

A
  • Definitie: Expliciete attitudes zijn bewuste, verbaal uitgedrukte evaluaties die we rationeel kunnen uitleggen en verdedigen.
  • Kenmerken:
  • Ze worden gevormd door bewuste overtuigingen en gedachten.
  • Ze sturen gedrag vooral in situaties waarin we bewust nadenken over onze acties.
  • Ze zijn meer vatbaar voor sociale invloeden en normen.
  • Meten: Met traditionele vragenlijsten of enquêtes waarin mensen hun mening uiten.
  • Voorbeeld: Iemand kan expliciet geloven dat vlees eten slecht is vanwege ethische en milieuredenen en dit als een bewuste keuze verdedigen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kelly attributie theorie:

A

Als je genoeg tijd en informatie heb kan je juist attribueren
Drie vragen:
- Distinctiviteit: gebeurd het alleen hier? als het wel zo is dan hoog als het niet zo is dan laag
- Concensus: = of andere dit gedrag ook vertonen als het wel zo is dan hoog als het niet zo is dan laag
- Consistentie:= of iets vaker gebeurd (verschillende keren) als het wel zo is dan hoog als het niet zo is dan laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is cognitieve dissonantie theorie en van wie?

A

Festinger, het is de spanning of onaangename gevoel dat optreedt wanneer er een conflict is tussen verschillende attitudes, overtuigingen of gedragingen. Zoals:
- attitude: zonnebaden is leuk
- nieuwe kennis: te veel blootstelling aan UV-straling veroorzaakt huidkanker
de tegenstrijd tussen deze twee gedachtes creëert cognitieve dissonantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is insufficient-justification?

A

Fenomeen waarbij mensen hun houding of attitude aanpassen om het ongemak van cognitieve dissonantie te verminderen, wanneer er geen duidelijke of sterke rechtvaardiging is voor hun gedrag dat in strijd is met hun oorspronkelijke houding:
Bijvoorbeeld: je wordt betrapt bij het kijken van ‘heel holland bakt’ van omroep Max
Ik ben een slimme isw student VS intelligente, jonge mensen kijken niet nqaar Heel holland bakt
Je gooit extra gedachten (zoals zeggen dat je er veel van leer over sociale psychologie) in om die cognitie die je hebt en dat gedrag wat je vertoond in evenwicht te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Personal identity

A

Zelfbeschrijvingen die betrekking hebben op de persoon als een afzonderlijk individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Social identity

A

zelfbeschrijving die betrekking hebben op de sociale categorieën of groepen waartoe de persoon behoort, worden aangeduid als sociale identiteit.

17
Q

Wat zijn in en out-groups en hoe verschilt dit per cultuur?

A
  • Out-groups = groepen waar we niet toe behoren
  • In-groups = groepen waar we wel toe behoren
  • Evolutie > we kunnen flexibel tussen deze twee switchen is de kans om je goed te voelen als het kan (als oranje wint ben je opeen een echte Nederlander) (mensen die positief over zichzelf denken bereiken meer)
  • Individualistische cultuur: nadruk op persoonlijke identiteit
  • Collectivistische cultuur: nadruk op sociale identiteit
18
Q

Onderscheid tussen publieke, private en impliciete stereotypen

A
  1. Publieke stereotypen:
    Dit zijn stereotypen die iemand openlijk uitspreekt naar anderen. Ze vertegenwoordigen wat iemand bereid is te delen over een bepaalde groep in sociale situaties.
  2. Private stereotypen:
    Dit zijn stereotypen die iemand wel gelooft, maar niet publiekelijk uitspreekt. Ze worden vaak privé gehouden omdat iemand zich ervan bewust is dat ze sociaal onaanvaardbaar kunnen zijn.
  3. Impliciete stereotypen:
    Dit zijn onbewuste associaties die automatisch gedrag en oordelen beïnvloeden, zelfs als ze in strijd zijn met iemands bewuste overtuigingen. Mensen zijn zich vaak niet bewust van deze stereotypen. Leren helpt
19
Q

Twee manieren waarop onderzoekers impliciete stereotypen identificeren

A
  1. Implicit Association Test (IAT):
    - Deze test meet de snelheid waarmee mensen bepaalde concepten (bijvoorbeeld “man” en “geweld”) aan elkaar koppelen.
    - Snellere reacties bij bepaalde combinaties geven aan dat er sterke onbewuste associaties bestaan tussen die concepten.
  2. Priming-taken:
    - In priming-taken worden deelnemers blootgesteld aan een stimulus (bijvoorbeeld een foto van een bepaald persoon), waarna ze een taak uitvoeren waarbij hun reactiesnelheid wordt gemeten.
    - De eerste stimulus beïnvloedt onbewust hun reactie op een volgende taak.
20
Q

Sociale druk

A
  • Alle psychologische ‘krachten die door anderen op ons worden uitgeoefend;
  • Door voorbeelden, oordelen verwachtingen en eisen;
  • Werkelijk bestaand of ingebeeld
  • Sterkst door mensen lichamelijk/ mentaal dichtbij ons
21
Q

Wat is Zajonc’s theorie over social facilitation and interference?

A
  • Sociale facilitatie
  • je gaat beter presteren door andere
  • vaak bij taken die simpel zijn of die je heel goed kan (dominante responses)
  • Sociale interferentie
  • je gaat slechter presenteren door andere
  • vaak bij taken die je niet goed kan (niet dominante responses)
22
Q

Wat is stereotype threat?

A

Dit is het gevaar dat wanneer mensen even worden herinnerd in aan dat de groep waartoe zij behoren volgens stereotypen geloven, en deze groep bijvoorbeeld wordt neergezet dat ze dom zijn, dan krijg je te veel anxiety en ga je het slechter doen. -> selffufilling prohpecy

23
Q

Impression management:

A

hoe je je gedraagt om op een bepaalde manier over te komen tegenover iemand anders

24
Q

Wat is het verschil tussen informatie-invloed en normatieve invloed?

A

Informatie-invloed treedt op bij moeilijke of onduidelijke taken waarbij mensen informatie van anderen gebruiken. Normatieve invloed komt voor bij makkelijke taken waarbij mensen zich conformeren om erbij te horen

25
Hoe toonde Asch aan dat een neiging tot conformeren ertoe kan leiden dat mensen het bewijs van hun eigen ogen verwerpen?
een test waarbij een student een lokaal in kwam, ze moesten aangeven welk streepje het langst was. De andere studenten kregen de taak om het foute antwoord te zeggen. De student die als laatste aan het woord kwam zei door de druk ook maar het foute antwoord.
26
Wat is groepspolarisatie?
Groepspolarisatie is een fenomeen waarbij de meningen van groepsleden extremer worden na een groepsdiscussie. Dit betekent dat de groep na de discussie meer geneigd is om een positie in te nemen die extremer is dan de gemiddelde positie van de leden voor de discussie.
27
Wat is groepsdenken en welke factoren dragen hieraan bij?
Groepsdenken is wanneer de drang naar unanimiteit binnen een zeer hechte groep leidt tot het negeren van realistische beoordelingen of alternatieve oplossingen. Factoren die hieraan bijdragen zijn: 1. Grote betrokkenheid van de groep. 2. Een sterke, charismatische leider. 3. Druk om het eens te zijn. 4. Een kliek van adviseurs die critici uitsluit.
28
Wat zijn enkele compliance-technieken en hoe werken ze (technieken om mensen over te halen om iets te doen)?
1. Low ball-techniek: Iets lijkt eerst goedkoop, maar later worden extra kosten onthuld. Mensen gaan vaak toch akkoord. 2. Voet-in-de-deur: Iemand stemt eerder in met een groot verzoek als ze eerst akkoord zijn gegaan met een kleiner verzoek. 3. Wederkerigheid: Als je iets ontvangt, voel je je verplicht om iets terug te geven. 4. Gemeenschappelijkheid: Benadrukken van overeenkomsten om iemand te overtuigen.
29
Wat zijn de verklaringen voor gehoorzaamheid in het Milgram-experiment?
- Legitimiteit van de autoriteit: Mensen gehoorzamen makkelijker als de autoriteit afkomstig is van een gerespecteerde instelling, zoals Yale. Wanneer het experiment plaatsvond op een minder prestigieuze locatie, daalde het gehoorzaamheidspercentage van 65% naar 48%. - Zelfvertrouwen en verantwoordelijkheid van de onderzoeker: De kalme en zelfverzekerde houding van de onderzoeker gaf de indruk dat hij de controle had en verantwoordelijk was. Proefpersonen waren eerder bereid om door te gaan als ze geloofden dat de onderzoeker de verantwoordelijkheid droeg. - Nabijheid van de onderzoeker en afstand tot het slachtoffer: Hoe dichter de onderzoeker bij de proefpersoon was en hoe verder de leerling, hoe groter de gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid nam af wanneer de onderzoeker niet fysiek aanwezig was of wanneer het slachtoffer dichterbij kwam. - Ontbreken van een gedragsvoorbeeld: In een onbekende situatie zonder voorbeeldgedrag volgden proefpersonen de bevelen van de autoriteit. Wanneer een medeplichtige weigerde door te gaan, daalde de gehoorzaamheid sterk. - Stapsgewijze verzoeken: De schokken begonnen zwak en namen geleidelijk toe, wat het moeilijker maakte om te stoppen. Proefpersonen vonden het lastig om opeens te weigeren, omdat dat zou impliceren dat eerdere acties ook fout waren.
30
Sociaal dilemma:
Een sociaal dilemma is een situatie waarbij er spanning is tussen individuele en collectieve belangen.
31
wat betekent de ‘tragedy of the commons’?
De tragedy of the commons beschrijft een situatie waarin individuen hun eigen belangen nastreven en daarmee collectieve hulpbronnen uitputten, terwijl samenwerking tot een betere uitkomst voor iedereen zou leiden.
32
Wat voor gevolgen heeft intergroupscompetitie volgens het robers cave experiment?
- Intragroepssolidariteit (sterkere verbondenheid binnen de groep). - Negatieve stereotypering van de andere groep. - Intergroepsagressie (conflicten tussen groepen).
33
Hoe kan een groepsconflict worden opgelost?
Groepsconflicten kunnen worden opgelost door middel van "superordinate goals". Dit zijn gedeelde doelen die alleen kunnen worden bereikt als beide groepen samenwerken.
34
Wat is het 'Prisoner’s Dilemma' en wat laat het zien?
Een spel waarbij individuen moeten kiezen tussen samenwerken en verraden. Het toont aan dat samenwerken vaak beter is voor iedereen, maar dat egoïsme soms lonender lijkt.