hoofdstuk 14 Flashcards

(28 cards)

1
Q

Wat is de definitie van persoonlijkheid?

A

Persoonlijkheid is de ontwikkeling van chronische gedragspatronen die van individu tot individu verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen een ‘trait’ en een ‘state’?

A
  • Trait (persoonlijkheidstrek): een relatief stabiele neiging tot bepaald gedrag.
  • State (stemming/toestand): een tijdelijke motivatie of emotie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de basisaanname van persoonlijkheidstheoretici?

A

Mensen verschillen van elkaar in hun gedragsstijl op een redelijk consistente manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Factoranalyse:

A

Een statistische methode om persoonlijkheidskenmerken te groeperen en te verminderen tot een kleiner aantal factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het doel van trait-theorieën?

A

Om tot een kleiner aantal persoonlijkheidskenmerken te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat was Allport’s bijdrage aan trait-theorieën?

A

Hij stelde 18.000 termen op voor verschillende persoonlijkheidstrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat ontwikkelde Cattell en wat houdt dit in?

A

Cattell ontwikkelde de 16 PF Questionnaire met 16 persoonlijkheidstrekken, waarbij er 200 statements in stonden, zoals ‘’ik hou van uitgaan’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het ‘Five Factor Model’ en welke vijf trekken omvat het?

A

Een model met vijf basispersoonlijkheidstrekken:
1. Openheid
2. Consciëntieusheid = * Kenmerken: georganiseerd, verantwoordelijk, zorgvuldig, doelgericht. Mensen met een hoge consciëntieusheid zijn vaak betrouwbaar en gestructureerd; mensen met een lage score zijn meer impulsief en minder georganiseerd.
3. Extraversie
4. Agreeableness = bekijken anderen met empathie en handelen onzelfzuchtig
5. Neuroticisme = Ze kenmerken: gevoelig voor stress, angstig, prikkelbaar, onzeker Mensen met een hoge score op neuroticisme ervaren sneller negatieve emoties; mensen met een lage score blijven vaak kalm en stabiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe stabiel is persoonlijkheid gedurende het leven?

A

Persoonlijkheid wordt steeds stabieler en blijft na je 50e redelijk constant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de rol van erfelijkheid bij persoonlijkheid?

A

De erfelijkheidsfactor voor persoonlijkheid is ongeveer 0.50. (dus 50% erfelijkheid 50% omgeving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verschillen distale verklaringen van gedrag van proximale verklaringen, en hoe vullen ze elkaar aan?

A
  • Distale verklaringen zijn verklaringen van de rol die het gedrag heeft gespeeld in het overleven en voortplanten van het dier door de evolutie heen. Vanuit het perspectief van de genen zijn het uitspraken over hoe het gedrag de genen van de voorouders van het individu heeft geholpen om door te geven aan de volgende generatie.
  • Proximale verklaringen richten zich niet op de functie, maar op het mechanisme; ze beschrijven de directe omstandigheden, zowel binnen als buiten het dier, die het gedrag opwekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe draagt evolutie bij aan persoonlijkheidsverschillen?

A

: Diversiteit in nageslacht verhoogt de kans op overleven, waardoor verschillende persoonlijkheden kunnen ontstaan. Wanneer de persoonlijkheden verschillen zal dat gunstig zijn want dan zal er iig 1 tussen zitten die overleefd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is ‘sibling contrast’?

A

Sibling contrast is het fenomeen waarbij verschillen tussen broers en zussen wordt benadrukt binnen het gezin en is groter als ze qua leeftijd en/of geslacht op elkaar lijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Split-parenting identification

A

het ene kind identificeert zich vaak met de moeder en de ander met de vader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarvoor zijn sibling-contrast en split-parenting identification goed voor uit een evolutionair perspectief?

A

Om rivaliteit tussen broers en zussen te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kunnen genderverschillen in persoonlijkheid worden begrepen in termen van nature en nuture?

A
  • Nature: Vroeger moesten vrouwen voor kinderen zorgen, dus waren zorgzame eigenschappen belangrijk, mannen moesten verdedigen en vechten en jagen, dus zij moesten competitief en agressief zijn. het kan ook aan hormonen liggen.
  • Nuture: over tijd zijn persoonlijkheden veranderd doormiddel van het veranderen van culturen, en in er zijn verschillen in persoonlijkheid tussen culturen.
17
Q

Wat zijn de drie perspectieven op persoonlijkheid vanuit mentale processen?

A
  • Psychodynamisch perspectief
  • Humanistisch perspectief
  • Sociaal-cognitief perspectief
18
Q

Wie is de grondlegger van het psychodynamisch perspectief en wat is het basisidee?

A

Sigmund Freud. Het basisidee is dat gedrag vaak wordt beïnvloed door onbewuste motieven en dat afweermechanismen ons beschermen tegen onacceptabele gedachten. Seks en agressie worden gezien als twee belangrijke drijfveren.

19
Q

Freud’s afweermechanismen

A

zijn onbewuste strategieën die mensen gebruiken om zichzelf te beschermen tegen angst en stress veroorzaakt door onacceptabele gedachten of gevoelens. Deze mechanismen helpen het zelfbeeld te beschermen en conflicten in het onbewuste te vermijden.

20
Q

Belangrijkste Afweermechanismen

A
  1. Onderdrukking (Repression) = Ongewenste gedachten of herinneringen worden onbewust uit het bewustzijn verdrongen.
  2. Projectie (Projection)= Eigen ongewenste gevoelens of gedachten worden aan anderen toegeschreven.
  3. Rationalisatie (Rationalization)= Een verkeerde of onaanvaardbare handeling rechtvaardigen met een logisch klinkende verklaring.
  4. Reactieformatie (Reaction Formation) = Gedrag vertonen dat tegenovergesteld is aan wat iemand werkelijk voelt.
  5. Verplaatsing (Displacement) = Emoties richten op een ander, veiliger doelwit dan degene die de emotie veroorzaakte.
  6. Sublimatie (Sublimation)= Ongewenste impulsen omzetten in sociaal acceptabel gedrag.Voorbeeld: Agressieve neigingen kanaliseren door intensief te sporten.
21
Q

Wie is de grondlegger van het humanistisch perspectief en wat is het basisidee?

A

: Carl Rogers. Het basisidee is dat de bewuste perceptie van de eigen wereld (fenomenologische realiteit) bepalend is voor gedrag.

22
Q

Wat zijn belangrijke concepten binnen het humanisme?

A
  • Zelfconcept
  • Zelfactualisatie
23
Q

Zelfconcept

A

Het zelfconcept is het beeld dat iemand van zichzelf heeft, inclusief overtuigingen over wie je bent en wat je kunt bereiken

24
Q

Zelfactualisatie

A

Zelfactualisatie is het streven naar het bereiken van je volledige potentieel en het ontwikkelen van je talenten en capaciteiten.

25
Wat is sociaal cognitief perspectief?
richt zich op hoe mensen leren door observatie en interactie met hun omgeving. Dit perspectief benadrukt de invloed van gedachten, overtuigingen en sociale context op gedrag en persoonlijkheid.
26
Welke namen zijn belangrijk binnen het sociaal-cognitief perspectief?
Rotter en Bandura.
27
Wat zijn belangrijke ideeën binnen het sociaal-cognitief perspectief?
* Locus of control (intern vs. extern) * Self-efficacy (weinig vs. veel)
28
Wat betekent ‘self-efficacy’?
: Self-efficacy is het geloof in je eigen vermogen om specifieke taken succesvol uit te voeren.