hoofdstuk 11 Flashcards

(38 cards)

1
Q

Dishabituation

A

als een nieuw patroon wordt vervangen voor het oude, verlengen baby’s onmiddellijk hun kijktijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gaze following

A

Baby’s kijken naar de ogen van een ander persoon, en bewegen zo ook hun eigen ogen om te kijken waar zij naar kijken. Zo letten baby’s op de dingen die het meest belangrijk zijn voor hun ouders, en zo leren ze taal doordat ze wanneer een object wordt genoemd ze gelijk naar dit object kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Intentional agents

A

mensen zien las individuen die zorgen dat dingen gebeuren en wiens gedrag zorgt voor een uiteindelijk doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Shared attention

A

dit is een driewegse interactie waarbij het gaat tussen de baby, een ander persoon en een object.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Social referencing

A

baby’s kijken naar de expressie van ouders voor aanwijzingen voor gevaar over hun eigen gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de violation-of-expectations-methode? Wat hebben onderzoekers met deze methode ontdekt over de kennis van baby’s van 2 tot 4 maanden oud?

A

Baby’s, kijken langer naar onverwachte gebeurtenissen dan naar verwachte gebeurtenissen. Onderzoekers hebben hiervan geprofiteerd met veel experimenten die selectief kijken hebben gebruikt om te beoordelen wat baby’s verwachten dat er in specifieke omstandigheden gebeurt.
Baby’s weten op deze leeftijd al de kernprincipes van de fysieke wereld, zoals dat objecten niet door andere objecten heen kunnen, of dat een bal niet rolt totdat iets het duwt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe testte Jean Piaget het begrip van objectpermanentie bij baby’s? wat was uitkomst

A

Een object onder een zakdoekje doen en dan kijken of de baby ze nog zoekt, dit was niet zo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Object of permanence

A

het principe dat objecten nog bestaan ook al zijn ze uit het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

“Welke bewijzen laten zien dat zelf leren bewegen helpt bij de snelle ontwikkeling van zoekvaardigheden van baby’s?”

A

“Om zelf te kunnen bewegen, moeten baby’s hun ogen en spieren goed samenwerken om niet tegen dingen aan te botsen. Tijdens het bewegen zien ze voorwerpen ook vanuit verschillende hoeken.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontwikkelen schema’s zich volgens Piaget’s theorie door assimilatie en accommodatie?

A

Piaget zag deze processen als onafscheidelijk. Wanneer een neiuwe ervaring eerst niet past binnen een bestaand schema, kan assimilatie leiden tot accommodatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Assimilitation

A

het proces waarbij nieuwe ervaringen worden opgenomen in bestaande schema’s. Dit betekend dat we nieuwe informatie proberen te begrijpen door het te plaatsen binnen wat we al kennen. Als nieuwe informatie makkelijk overeenkomt met oud schema wordt het makkelijker geïntegreerd  rekenmachine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Accommodation

A

Bij assimilatie passen bestaande schema’s zich meestal een beetje aan om nieuwe informatie te kunnen begrijpen. Piaget noemde dit proces accommodatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schema’s

A

een mentale blauwprint voor acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is volgens Piagets theorie de bijzondere waarde van operaties?

A

Het begrijpen van de omkeerbaarheid van handelingen vormt de basis voor het begrijpen van fundamentele fysieke principes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Operations

A

acties die omkeerbaar kunnen worden gemaakt door andere acties – de lichtknop aan doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn twee andere manieren, naast de omkeerbaarheid van operaties, waarop preoperationele en concreet-operationele kinderen van elkaar verschillen?

A

Centratie
Decentratie

17
Q

Centratie

A

preoperationele kinderen richten hun aandacht op het meest opvallende aspect van wat ze waarnemen.

18
Q

Decentratie

A

Concreet-operationele kinderen kunnen zich losmaken van details en kijken naar het geheel. Hierdoor kunnen ze betere beslissingen nemen omdat ze het volledige plaatje zien.

19
Q

Waarom twijfelen veel ontwikkelingspsychologen vandaag de dag aan Piagets theorie van stadia van mentale ontwikkeling?

A

Veel onderzoekers suggereren dat Piaget de mentale capaciteiten van baby’s en jonge kinderen onderschat, en de mentale capaciteiten van adolescenten en volwassenen overschat.

20
Q

Hoe verschilt Vygotsky’s perspectief van dat van Piaget?

A

Vygotsky: Leren gebeurt door sociale interactie en steun (scaffolding). Ontwikkeling hangt af van cultuur en taal helpt bij denken.
Piaget: Leren is zelfstandig ontdekken. Ontwikkeling verloopt in vaste stadia en taal volgt uit denken.

21
Q

Wat is Vygotsky’s concept van instrumenten voor intellectuele aanpassing?

A

Vygotsky stelde dat kinderen leren denken met behulp van hulpmiddelen die hun cultuur biedt. Dit zijn bijvoorbeeld telwoorden, letters, boeken, potloden en computers. Deze hulpmiddelen helpen kinderen om symbolen, kennis en ideeën te begrijpen en gebruiken

23
Q

Hoe contrasteert Vygotsky’s visie op het kind met Piagets visie op het kind als “wetenschapper”?

A

Vygotsky keek meer naar kinderen als leerlingen: eerst zijn hun rollen de sociale wereld klein maar ze groeien des te meer ze leren.

24
Q

Waaruit blijkt impliciet geheugen bij baby’s?

A

Gedrag, zoals met een hamertje slaan of fietsen.

25
Speed of processing
is de snelheid waarmee iemand informatie kan opnemen, verwerken en erop reageren. Het gaat over hoe snel je denkt en taken uitvoert.
26
Executive functies:
Executieve functies zijn denkvaardigheden die je helpen om taken uit te voeren. Ze zijn belangrijk bij plannen, jezelf onder controle houden en flexibel denken. Deze functies worden ook wel de "controlefuncties van je brein genoemd.
27
Welke bewijzen suggereren dat kinderen jonger dan 4 jaar meestal niet begrijpen dat mensen verkeerde overtuigingen kunnen hebben? En waarom?
Het verhaal: - Maxi plaatst zijn candybar in een blauwe kast en verlaat de kamer. - Terwijl Maxi weg is, komt zijn moeder binnen en verplaatst de candybar naar een rode kast. - Daarna wordt aan het kind gevraagd: "Waar zal Maxi zoeken naar zijn candybar als hij terugkomt?"\ Wat jonge kinderen zeggen (< 4 jaar): - Kinderen jonger dan 4 jaar antwoorden vaak: "In de rode kast." - Ze denken dat Maxi weet wat zij weten (dat de candybar is verplaatst), omdat ze nog geen onderscheid kunnen maken tussen hun eigen kennis en wat een ander weet. Wat oudere kinderen begrijpen (4+ jaar): - Oudere kinderen antwoorden meestal: "In de blauwe kast." - Ze begrijpen dat Maxi niet kan weten dat de candybar is verplaatst, omdat hij niet in de kamer was. Dit toont aan dat ze kunnen redeneren over de verkeerde overtuiging (false belief) van Maxi. Het is moeilijk te begrijpen omdat het zowel juist als onjuist is, het is in het echt niet waar, maar wel in het hoofd van de gelovers.
28
Welke logica en bewijzen suggereren dat deelnamen aan fantasiespellen, vooral rollenspel bij kinderen, kan helpen bij het ontwikkelen van begrip voor verkeerde overtuigingen?
- de hersenmechanismen die fantasiespel mogelijk maken en stimuleren, zijn ontstaan omdat dergelijke spellen een basis bieden voor het begrijpen van niet-letterlijke mentale toestanden, waaronder verkeerde overtuigingen. - Bewijs dat fantasiespel helpt bij het begrijpen van verkeerde overtuigingen komt uit onderzoek waarin sterke correlaties tussen deze twee worden aangetoond.
29
Welke kinderen zijn een uitzonderingen op het ontwikkelen van begrijpen van verkeerde overtuigingen?
Kinderen met autisme  mensen met autisme kunnen moeilijk hun eigen gedachtes, gevoelens en gedrag begrijpen en dat van anderen
30
Wat zijn de universele kenmerken van morfemen?
- In alle gesproken talen nemen morfemen de vorm aan van uitspreekbare klanken. - Morfemen in elke taal zijn zowel arbitrair als discreet. Arbitrair: Er is geen logische reden waarom een bepaald geluid of woord aan een specifiek object of idee gekoppeld is. Bijvoorbeeld, er is niets aan het geluid van het woord boom dat direct iets te maken heeft met een echte boom. Discreet: Morfemen blijven aparte eenheden. Je kunt ze niet oneindig veranderen of mengen. Bijvoorbeeld, in het woord onverstandig blijft elk stukje een aparte betekenis hebben.
31
Morphemes=
Een morfeem is het kleinste betekenisvolle onderdeel van een woord in een taal. Het kan een zelfstandig woord zijn (zoals huis of boek) of een deel van een woord dat op zichzelf geen zelfstandig woord is, maar wel betekenis toevoegt (zoals het achtervoegsel -je in huisje of het voorvoegsel on- in onmogelijk).
32
Hoe kan elke zin, in elke taal, worden beschreven als een hiërarchie van vier niveaus?
Het hoogste niveau (de grootste eenheid) is de zin, die kan worden opgedeeld in zinsdelen (phrases). Deze zinsdelen kunnen worden opgedeeld in woorden of morfemen, die op hun beurt bestaan uit basis klinker- en medeklinkergeluiden, de fonemen. Elke taal heeft regels – gezamenlijk aangeduid als de grammatica van de taal – die aangeven hoe eenheden op een bepaald niveau kunnen worden gerangschikt om het volgende niveau in de hiërarchie te vormen.
33
Wat betekent het om te zeggen dat kennis van grammatica meestal impliciet is in plaats van expliciet?
Grammatical regels kan je vergelijken met regels die ten grond slag liggen bij specifieke spierbewegingen bij rennen of lopen bijvoorbeeld, dit is opgeslagen als impliciet geheugen. Kinderen kunnen al snel aan dat dit zo is omdat ze zelfs al voordat ze naar school gaan ze het vermogen hebben om correcte en incorrecte zinnen van elkaar te onderscheiden.
34
Hoe koppelde Noam Chomsky de studie van grammatica aan psychologie?
Noam Chomsky koppelde grammatica aan psychologie door te zeggen dat mensen een aangeboren taalvermogen hebben. Hij geloofde dat kinderen snel taal leren dankzij een ingebouwd systeem in het brein, de Language Acquisition Device (LAD). Hierdoor kunnen kinderen regels van taal ontdekken, zelfs zonder veel voorbeelden.
35
Wat bedoelde Noam Chomsky met een taalverwervingsmechanisme (language-acquisition device)?
Het LAD omvat de aangeboren basis voor universele grammatica en de verzameling mechanismen die kinderen helpen om de unieke regels van de taal van hun cultuur te leren
36
Wat is LASS (language-acquisition support system)?
Kinderen hebben een aangeboren talent om taal te leren (LAD), maar ze hebben ook hulp nodig van hun sociale omgeving (LASS) (language-acquisition support system. Zonder die sociale steun kunnen kinderen geen taal ontwikkelen.
37
Motherese
Een 6 maanden oude baby die met een bal speelt, kan bijvoorbeeld horen: "Oh, je hebt een bal. Een mooie bal. Wat een leuke bal." Deze manier van praten wordt vaak "motherese" genoemd (hoewel het niet alleen moeders zijn die zo tegen baby's praten) en wordt in het algemeen aangeduid als babygerichte spraak. Dit helpt bij ontwikkelen van taal
38
Wat zijn volgens Piagets theorie de vier fasen en de leeftijden die ongeveer bij elke fase horen?
Sensomotorisch stadium (0-2 jaar) Baby’s leren door te kijken, horen en voelen. Denken begint met reflexen en ontwikkelt zich langzaam naar eenvoudige ideeën en symbolen. Preoperationeel stadium (2-7 jaar) Peuters en kleuters leren praten en denken in beelden. Hun denken is intuïtief en vooral gericht op zichzelf; ze begrijpen anderen nog moeilijk. Concreet-operationeel stadium (7-11 jaar) Kinderen leren logisch nadenken, maar alleen over dingen die ze kennen of hebben meegemaakt. Ze begrijpen beter hoe anderen denken. Formeel-operationeel stadium (11-16 jaar) Tieners leren abstract en logisch denken, zelfs over situaties die ze niet kennen. Ze reflecteren op hun eigen gedachten en begrijpen complexe ideeën.