Armoede en ongelijkheid Flashcards

(56 cards)

1
Q

De hoogte van de leeflonen in België is afhankelijk van de gezinstoestand waarin iemand zit. Welke drie categorieën worden onderscheiden?

A

Situatie 1: Samenwonende
Dit is van toepassing als je samenwoont met een andere meerderjarige persoon. Het is hier niet van belang of je met deze persoon al dan niet een relatie hebt. Je woont met iemand samen als je onder hetzelfde dak woont en een gemeenschappelijk huishouden regelt.

Situatie 2: Alleenstaande - Dit is van toepassing als je alleen woont.

Situatie 3: Samenwonende met gezinslast
Dit is van toepassing als je samenwoont met een minderjarig kind dat je ten laste hebt. Als je ook een partner hebt, geldt dit bedrag voor jullie beiden. Je partner moet ook voldoen aan de voorwaarden die ook voor jou van toepassing zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Armoede, Europese definitie: Brede definitie armoede

A

Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan, in die mate dat men geen leven kan leiden dat voldoet aan de menselijke waardigheid. Hierdoor ontstaat een kloof met de rest van de samenleving. Deze kloof, die in de samenleving wordt ge(re)produceert, kan men niet op eigen kracht overbruggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Armoede, academische definitie: Het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding gebruikt volgende definitie voor armoede:

A

We beschouwen armoede als een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan.

Het scheidt mensen in armoede van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Tussen het leven van mensen in armoede en mensen zonder armoede-ervaring bestaat er dus een moeilijk overbrugbare kloof, die zich manifesteert op verschillende vlakken: structurele participatie, vaardigheden, kennis, gevoel en krachten van de mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Armoede definitie samengevat:

A

We destilleren uit verschillende definities van armoede het volgende: Armoede is een relatief, gradueel en meerdimensionaal begrip en bijgevolg moeilijk te omschrijven.

a) Relatief: het is een begrip die je plaatst tegenover een ander (wat kan een ander en wat kan ik niet). Bv.: We noemen een gezin arm in vergelijking met de gemiddelde levensstandaard.

b) Gradueel: Hier speelt de tijdsdimensie. Arm zijn gedurende een korte periode is minder erg dan arm zijn gedurende een langere periode. Helaas blijkt dat mensen vaak gradueel dieper in armoede geraken, met andere woorden armoede betekent een soort van negatieve spiraal waar moeilijk aan te ontkomen is.

c) Meerdimensionaal: “Armoede kent vele gezichten”. Het gaat om meer dan enkel financiële armoede, maar ook om sociaal-relationele armoede (een schrijnend gebrek aan contact), cognitieve armoede (gebrek aan kennis en mogelijkheden om te leren), fysiek-lichamelijke armoede (gebrek aan mogelijkheden om zich lichamelijk te verzorgen), ….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

AROPE

A

At Risk Of Poverty And social Exclusion

De mensen die zich in minstens één van de volgende drie situaties bevinden:
a) monetaire armoede;
b) lage werkintensiteit
c) ernstige materiële en sociale deprivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

AROP

A

= financiële armoede

At Risk Of Poverty

Percentage van de bevolking met een inkomen lager dan de armoededrempel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

LWI

A

(Zeer) lage Werk Intensiteit

Situatie waarbij de gezinsleden op beroepsactieve leeftijd minder dan 20% van hun totale potentieel werkten gedurende de voorgaande twaalf maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

SMSD

A

ernstige (severe) materiele en sociale deprivatie

Severe Material and Social Deprivation = ernstige materiële en sociale deprivatie. Het zich niet kunnen veroorloven van 7 van de 13 elementen van een gewoon dagdagelijks leven

  • materiele en sociale armoede
  • mensen die onvoldoende financiële draagkracht hebben voor het aanschaffen van goederen, diensten of activiteiten die worden gezien als noodzakelijk of wenselijk voor een aanvaardbare levensstandaard.
    Bv.: verjaardagsfeestje organiseren, wasmachine aankopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Materiële deprivatie

A

Situatie die het onvermogen uitdrukt om zich sommige items te veroorloven die door de meeste mensen worden beschouwd als wenselijk of zelfs noodzakelijk om adequaat te leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Armoededrempel of armoedenorm

A

= onvoldoende inkomen

Kan op twee manieren:
- Absolute armoedenorm
- Relatieve Europese armoedenorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Armoedekloof

A

Het verschil tussen de armoededrempel en het mediaan beschikbaar huishoudinkomen van de personen levend in armoede, uitgedrukt als een percentage van de armoededrempel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Absolute armoedenorm

A

Minimum inkomensniveau nodig om te kunnen voorzien in levensnoodzakelijke behoeften

  • Dit betreft een vast bedrag (minimuminkomen of inkomensvloer).
  • Alle gezinnen met een inkomen lager dan dit minimuminkomen worden aanzien als levend in armoede.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Relatieve armoedenorm

A

= Armoedegrens bepaald als 60% van het mediaan equivalent gezinsinkomen.

Het mediaaninkomen is het inkomen dat in het midden van de verdeling ligt, als men alle inkomens rangschikt van laag naar hoog. Men houdt rekening met de mediaan van het equivalent inkomen, wat wil zeggen dat men - met het oog op vergelijkbaarheid van inkomens over gezinnen heen - het inkomen aanpast rekening houdend met de gezinssamenstelling.

Op basis van de BE-SILC-2024 (inkomens 2023) ligt de mediaan op 30.392 EUR. De armoededrempel is 60% hiervan, wat neerkomt op 18.235 EUR of dus 1519,58 EUR/maand. Dit is de armoededrempel voor een alleenstaande.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

SILC

A

Statistics on Income and Living Conditions

jaarlijkse enquête bij gezinnen om armoede te bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar zitten in België de grootste risicogroepen voor armoede?

A
  • Volgens geslacht hebben vrouwen een groter risico op armoede
  • Volgens leeftijd hebben personen tussen 50-64 jaar een grotere kans op armoede
  • Volgens gezinssamenstelling hebben alleenstaande ouders, alleenstaande mannen 65+ en alleenstaande vrouwen 65+ een groter risico op armoede
  • Volgens opleidingsniveau hebben personen die laag opgeleid zijn een grotere kans op armoede
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Armoedediepte

A

= armoedekloof = RMG-index. Geeft procentueel weer hoeveel het mediaan inkomen van de mensen in armoede onder de armoededrempel ligt.

het verschil tussen de armoededrempel (60% van mediaan beschikbaar gezinsinkomen) en het mediaan beschikbaar huishoudinkomen van de groep personen onder de armoededrempel, uitgedrukt als een percentage van de armoededrempel

Hoe hoger het percentage, hoe lager het inkomen van personen met een inkomen onder de armoededrempel

Bv: een armoedekloof van bijvoorbeeld 15% betekent dus dat het mediaan equivalent beschikbaar inkomen van personen onder de armoededrempel 15% lager ligt dan de armoededrempel. Dat wil zeggen dat bij een armoededrempel van bijvoorbeeld 1500 EUR/maand en een armoedekloof van 15%, het mediaan equivalent beschikbaar inkomen voor mensen levend onder de armoedegrens 1275 EUR/maand is (15% lager dan 1500 EUR). Dat wil zeggen dat er dus nog de helft van de mensen onder de armoedegrens moet rondkomen met een inkomen dat lager is dan dit bedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Oorzaken van armoede

A
  • De personele inkomstenverdeling
  • Het meten van de inkomstenverdeling
  • De ongelijke verdeling van het vermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De Personele inkomensverdeling (familiale inkomstenverdeling

A

De verdeling van het totale inkomen van een land over de inwoners/ de gezinnen

Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
- de primaire inkomstenverdeling
- de secundaire inkomstenverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De Personele inkomensverdeling: Primaire inkomensverdeling

A

Verdeling van de inkomens over de gezinnen zoals die voortvloeit uit de vergoeding van productiefactoren, zonder rekening te houden met herverdelende effecten van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

groepen die geen primair inkomen hebben:

A
  • een invalide
  • een gepensioneerde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De Personele inkomensverdeling: Secundaire inkomensverdeling

A

De verdeling van de inkomens over de gezinnen na ingrijpen van de overheid in de primaire inkomensverdeling (d.m.v progressieve belastingen en sociale zekerheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Pen stoet

A

Deze stoet of parade stelt de bevolking voor als een optocht van een uur waarin elk gezin door 1 persoon wordt voorgesteld. De lengte van die persoon is evenredig met het beschikbaar inkomen. Zo krijgt men een beeld van de inkomens- of vermogensverdeling in een maatschappij.

Mensen met een laag inkomen staan vooraan in de stoet

De parade duurt hypothetisch een uur → op min. 34 komen ze aan de helft wat betekend dat meer dan de helft minder verdiend

In het begin stijgt het geleidelijk aan, maar aan het einde stijgt het disproportioneel veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De 3 verschillende indicatoren die een maatstaf zijn voor de inkomensongelijkheid in een economie:

A
  • Gini-coëfficiënt
  • Palma-ratio
  • Inkomenskwintielverhouding
24
Q

Maatstaf voor de inkomensongelijkheid in een economie: Gini-coëfficiënt

A

Satatisch getal dat de mate van ongelijkheid (van inkomensverdeling) weergeeft. de waarde ervan ligt tussen 0 en 1 voor resp. volledig gelijke en volledig ongelijke inkomensverdeling

  • Bij totaal gelijke inkomensverdeling is de waarde van Gini-coëfficiënt is 0
  • Het geeft een waarde van 100% bij totale ongelijke inkomensverdeling
  • Het Gini-coëfficiënt ligt altijd tussen de waarden 0 en1
  • Hoe lager de gini-coëfficiënt ineen economie, hoe gelijker de inkomensverdeling in dat land
  • Een Gini-coëfficiënt hoger dan 0,5 wijst al echt op een problematisch ongelijke verdeling van de inkomens
25
Maatstaf voor de inkomensongelijkheid in een economie: Palma-ratio
Deze ratio geeft een beeld van de ongelijkheid in de inkomensverdeling tussen de uitersten van de inkomensverdeling. De palma ratio geeft de verhouding van het inkomen van de 10% hoogverdieners in de maatschappij tot het inkomen van de 40% laagste verdieners in die maatschappij Hoe hoger deze indicator, hoe groter de ongelijkheid in de verdeling van de inkomens. Als deze index bijvoorbeeld 2 bedraagt, dan wil dat zeggen dat de 10% hoogverdieners in de maatschappij samen het dubbele verdienen dan het totale inkomen dat samen werd verdiend door 40% van de laagste verdieners. Deze ratio maakt erg duidelijk hoe de uitersten van de inkomensverdeling zich tot elkaar verhouden.
26
Maatstaf voor de inkomensongelijkheid in een economie: Inkomenskwintielverhouding
de verhouding van het equivalente beschikbaar inkomen van de 20% hoogverdieners tegenover het equivalent beschikbaar inkomen van de 20% laagverdieners. - S80/S20 - De verhouding van het totale netto-huishoudinkomen van de 20% van de bevolking met hoogste inkomen (= hoogste kwintiel) tot het netto-huishoudinkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste netto-inkomen (laagste kwintiel) - Vergelijking van netto-huishoudinkomen van 20% hoogste verdieners met dat van 20% laagste verdieners in economie - Ook hier wordt gewerkt met de Eurostat-equivalentiefactor om te komen tot een ordening van de equivalentebeschikbaregezinsinkomens - De S80/S20-verhoudingwas voor België 3,2 in2020. Dat wil zeggen dat het inkomen van de 20% hoogverdieners 3,2 keer hoger is dan het inkomen van de laagverdieners.
27
Factorinkomens
inkomens verdiend door het ter beschikking stellen van de productiefactoren arbeid en kapitaal. Het zijn met andere woorden de inkomens verworven uit arbeid, uit onroerende of uit roerende goederen, zonder rekening te houden met vervangingsinkomens Het gaat hier om wedden, lonen, salarissen. Een tweede bouwsteen zijn de zgn. gemengde inkomens. Dit zijn de inkomens van zelfstandigen. Ze worden gemengd genoemd, omdat een zelfstandigen zowel kapitaal als arbeid in hun zaak investeren voor het inkomen dat ze er in ruil voor krijgen. Tot slot zijn er de inkomens uit vermogen of dus het inkomen uit de productiefactor kapitaal. Het zijn deze kapitaalsinkomsten die onderbelicht blijven in de data voor de berekening van de Gini-coëfficiënt en voor de andere ongelijkheidsindicatoren.
28
De inkomens uit vermogen bestaan uit twee grote onderdelen:
- Inkomens uit roerend vermogen - Inkomens uit onroerend vermogen
29
Roerende inkomens
Inkomens uit roerende goederen, uit financiële activa (zoals spaarrekeningen, aandelen, obligaties, beleggingen, ...).
30
Onroerende inkomens
Inkomens uit het bezit van onroerende goederen (vastgoed). Onroerend inkomen bestaat uit verworven huurgelden en uit toegerekende huurgelden (= fictief inkomen uit het bezit van een eigen woning).
31
HFCS
= Household Finance and Consumption Survey Om de verdeling van de vermogens in kaart te brengen
32
Het reële vermogen
Wat het reële vermogen betreft is vooral de eigen woning het belangrijkst: 72% van de Belgen is volgens deze enquête eigenaar. Bij volgende categorieën komt het bezit van een woning minder voor: gezinnen waarvan het gezinshoofd werkloos of inactief is, eenpersoonsgezinnen, jonge gezinnen en gezinnen in het laagste inkomenskwintiel.
33
Het financiële vermogen
Voor het financiële vermogen zijn vooral zicht- en spaarrekeningen veel voorkomend, zeker bij minder vermogende gezinnen die minder vaak over bijv. beleggingen beschikken.
34
Schulden
De helft van de Belgische gezinnen heeft schulden, vaak in de vorm van een hypothecaire lening voor de aankoop van hun woning. Bij gezinnen lager in de vermogensverdeling komen andere schulden dan hypothecaire schulden vaker voor. Denk bijv. aan consumentenkredieten.
35
Negatief nettovermogen.
Voor 3% van de Belgen zijn de schulden groter dan hun activa. Met andere woorden, zij hebben een negatief nettovermogen. De 20% rijkste gezinnen bezitten 63% van het totaal nettovermogen uit onze samenleving.
36
Gevolgen van armoede
- Gevolgen op individueel niveau - Gevolgen voor de samenleving
37
Gevolgen voor armoede: gevolgen op individueel niveau bij kinderen en jongeren
- Meer lichamelijke en psychische klachten - Bewust van verschillen met anderen en maken vergelijking tussen wat hen niet mogelijke is maar andere wel - Hebben vaker overgewicht - Voelen zich minder gelukkig - Hebben vaker hechtingsproblemen met hun ouder - Zijn negatiever over leven en toekomst - Minder goede schoolprestaties - Sneller grijpen naar alcohol- en drugsgebruik met aanraking met politie
38
Gevolgen voor armoede: gevolgen op individueel niveau bij volwassenen
- Geldzorgen, schulden - Chronische stress - Ongezonde leefstijl → chronische ziekten: diabetes, hart en vaatziekten - Psychosociale problemen - Opvoedproblemen - Minder gelukkig en minder goed in staat om beslissingen te nemen op lange termijn - Sociaal meer uitgesloten → minder deelname aan sport, cultuur, vrij tijd, …
39
Gevolgen voor armoede: gevolgen voor de samenleving
- In landen met een grote inkomensongelijkheid is er een grotere de kloof in onderwijsprestaties en in tewerkstellingskansen van personen met verschillende sociale achtergronden - De voordelen sijpelen van economische groei niet in dezelfde mate naar de hele samenleving door - De sociale samenhang vermindert en neemt het vertrouwen af - Stijgende inkomensongelijkheid kan leiden tot populistische, protectionistische en antiglobaliseringgevoelens - Hoe ongelijker de inkomensverdeling in een samenleving, hoe meer ook problemen als kindersterfte, tienerzwangerschappen, moorden en criminaliteit, obesitas en mentale problemen zoals verslavingen voorkomen
40
Armoederisicopercentage
Het percentage van de bevolking dat leeft onder de relatieve armoedenorm
41
RMG-index
Dit is de relatieve mediane armoedekloof. Deze index drukt procentueel uit hoeveel het mediane inkomen van personen die onder de armoededrempel leven onder de armoededrempel ligt
42
Transferinkomens
Inkomens betaald door de overheid aan gezinnen, zonder dat daar een productiefactor tegenover staat.
43
Armoedegraad
Drukt uit hoeveel % van de bevolking in armoede leeft.
44
Gemengde inkomens
Inkomens van zelfstandigen uit het kapitaal en de arbeid die ze in hun eigen zaak stoppen.
45
Equivalent gezinsinkomen
Maatstaf voor het inkomen van een gezin, die rekening houdt met de gezinsgrootte en -samenstelling en wordt geëquivaleerd over alle huishoudens heen.
46
Belastingsdruk
Percentage van het inkomen en de ontvangen uitkeringen, dat wordt uitgegeven aan bijdragen en belastingen.
47
Meerwaardebelasting
Belasting geheven op gerealiseerde winsten uit verkopen van financiële activa.
48
Kunnen
Cijfermateriaal i.v.m. inkomens- en vermogens(her)verdeling interpreteren Cijfermateriaal i.v.m. armoede interpreteren
49
Verduidelijk SDG1 "Geen armoede" en SDG10 "Ongelijkheid verminderen".
SDG 1: Beëindig armoede overal en in al haar vormen 1.1 Tegen 2030 extreme armoede uitroeien voor alle mensen wereldwijd, die met minder dan $ 1,25 per dag moeten rondkomen. 1.2 Tegen 2030 het aandeel mannen, vrouwen en kinderen van alle leeftijden die volgens de nationale definities in armoede leven in al haar dimensies, minstens tot de helft terugbrengen. SDG 10: Dring ongelijkheid in en tussen landen terug 10.4 Beleid voeren dat geleidelijk tot een grotere gelijkheid leidt, in het bijzonder inzake fiscaliteit, lonen en sociale bescherming 10.5 De regulering en monitoring verbeteren van de globale financiële markten en instellingen en de implementatie versterken van dergelijke reguleringen
50
Welke instrumenten voor inkomensherverdeling en armoedebestrijding zijn er?
→ Overheid treedt corrigerend op d.m.v. inkomensoverdrachten van hoogverdieners naar laagverdieners, van gezonden naar zieken, van actieven naar inactieven. Beïnvloeden van de primaire inkomensverdeling → vrij moeilijk - Democratisering van onderwijs, actief beleid voor volledige werkgelegenheid, opleggen van minimumlonen zijn voorbeelden van maatregelen die de overheid op dit vlak kan nemen Ingrijpen op vlak van secondaire inkomstenverdeling → duidelijker - De voornaamste instrumenten van de overheid om de te grote ongelijkheid in de primaire inkomensverdeling te corrigeren (en zo te komen tot de secundaire verdeling) zijn: -- progressieve inkomensbelasting: de directe belastingen geheven in het kader van personenbelasting. Deze belastingen zijn progressief: hoe hoger het inkomen, hoe hoger het percentage te betalen belastingen en dus hoe hoger de gemiddelde belastingsvoet. De inkomens zijn na aftrek van de directe persoonsbelastingen gelijker verdeeld dan voor de aftrek van die belastingen. -- de sociale zekerheid: het gaat om uitkeringen van sociale zekerheid (voor ziekte en invaliditeit, pensioenen, werkloosheid, ...) en bijstandsregelingen voor wie niet zelf over de nodige middelen beschikt en niet voor sociale zekerheid in aanmerking komt (leefloon, inkomensgarantie ouderen, ...).
51
Leg uit en verklaar: De ongelijkheidsparadox
Die paradox is de tegenstelling tussen de objectieve statistieken over ongelijkheid (die een stabiel lage en zelfs nog gunstig evoluerende ongelijkheid tonen) enerzijds en de perceptie van een toegenomen ongelijkheid anderzijds. Een van de redenen van deze waargenomen tegenstelling is wellicht het gevolg van de bron van informatie over de inkomens van de gezinnen. Die informatie komt tot stand uit twee bronnen: de SILC-enquêtes en (pas sinds 2019) administratieve databronnen. Onder dit laatste verstaan we de belastingsaangiftes.
52
Waarom is de inkomensverdeling ongelijker dan uit de indicatoren blijkt?
Wat het reële vermogen betreft is vooral de eigen woning het belangrijkst: 72% van de Belgen is volgens deze enquête eigenaar. Bij volgende categorieën komt het bezit van een woning minder voor: gezinnen waarvan het gezinshoofd werkloos of inactief is, eenpersoonsgezinnen, jonge gezinnen en gezinnen in het laagste inkomenskwintiel Voor het financiële vermogen zijn vooral zicht- en spaarrekeningen veel voorkomend, zeker bij minder vermogende gezinnen die minder vaak over bijv. beleggingen beschikken. De helft van de Belgische gezinnen heeft schulden, vaak in de vorm van een hypothecaire lening voor de aankoop van hun woning. Bij gezinnen lager in de vermogensverdeling komen andere schulden dan hypothecaire schulden vaker voor. Denk bijv. aan consumentenkredieten. Voor 3% van de Belgen zijn de schulden groter dan hun activa. Met andere woorden, zij hebben een negatief nettovermogen. De 20% rijkste gezinnen bezitten 63% van het totaal nettovermogen uit onze samenleving.
53
Verklaar waarom de belastingen niet volledig progressief zijn.
Belastingen zijn niet volledig progressief omdat indirecte belastingen, vaste tarieven, plafonds en gunstmaatregelen ertoe leiden dat hogere inkomens vaak niet proportioneel méér belasting betalen, en in sommige gevallen zelfs relatief minder.
54
Benoem gevolgen van armoede, zowel op individueel vlak als voor de samenleving
Gevolgen op het individuele niveau (micro) Kinderen en jongeren: - Meer lichamelijke en psychische klachten - Bewust van verschillen met anderen en maken vergelijking tussen wat hen niet mogelijke is maar andere wel - Hebben vaker overgewicht. Eten vaker ongezond aangezien dit goedkoper is - Voelen zich minder gelukkig. Eenzaamheid, Stress - Hebben vaker hechtingsproblemen met hun ouder - Zijn negatiever over leven en toekomst - Minder goede schoolprestaties - Sneller grijpen naar alcohol- en drugsgebruik met aanraking met politie Volwassenen: - Geldzorgen, schulden - Chronische stress - Ongezonde leefstijl → chronische ziekten: diabetes, hart en vaatziekten - Psychosociale problemen Opvoedproblemen - Minder gelukkig en minder goed in staat om beslissingen te nemen op lange termijn - Sociaal meer uitgesloten  minder deelname aan sport, cultuur, vrij tijd, … Gevolgen voor de samenleving (macro) - In landen met een grote inkomensongelijkheid is er een grotere de kloof in onderwijsprestaties en in tewerkstellingskansen van personen met verschillende sociale achtergronden - De voordelen sijpelen van economische groei niet in dezelfde mate naar de hele samenleving door. Economische groei stroomt niet evenwaardig door → een risico dat de economische groei de kloof vergroot, meer voordelen voor mensen niet in armoede dan mensen wel in armoede. - De sociale samenhang vermindert en neemt het vertrouwen af - Stijgende inkomensongelijkheid kan leiden tot populistische, protectionistische en antiglobaliseringgevoelens - Hoe ongelijker de inkomensverdeling in een samenleving, hoe meer ook problemen als kindersterfte, tienerzwangerschappen, moorden en criminaliteit, obesitas en mentale problemen zoals verslavingen voorkomen
55
De leidende principes van het VAPA
1. Regiefunctie van de lokale besturen: om impact te realiseren in de strijd tegen armoede is het nodig om tussen alle stakeholders goed af te stemmen en krachten te bundelen. Het VAPA geeft hiervoor de regie aan de lokale besturen, gezien die het dichtst bij de mensen staat. Denk hierbij aan lokale acties vanuit Huis van het Kind, Sociaal Huis,... Het Vlaams beleid ondersteunt deze lokale actoren en hun acties 2. Participatief en krachtgericht beleid: het is de doelstelling om mensen in armoede zo sterk mogelijk te betrekken bij het beleid 3. Resultaatgerichte monitoring en wetenschappelijke onderbouw van het beleid: meten is weten. Men wil de armoede in Vlaanderen goed blijven opvolgen aan de hand van allerlei indicatoren 4. Solidariteit en verantwoordelijkheid: de overheid verwacht dat iedereen samen inspanningen levert om armoede te bestrijden. Iedereen heeft een verantwoordelijkheid om voldoende inspanningen te leveren om bij te dragen tot de maatschappij
56
Geef voorbeelden van acties passend bij de strategische doelstellingen in het VAPA
Het VAPA vertaalt zijn strategische doelstellingen in concrete acties zoals automatische rechten, sociale huisvesting, schooltoelagen, preventieve gezondheidszorg en participatieprojecten. Zo wordt er op verschillende levensdomeinen structureel gewerkt aan armoedebestrijding.