Begrippen Flashcards

1
Q

Rechtspositivisme

A

Het geloof in het positief, gegeven recht en het geloof in positieve gegeven feiten. Het geldend recht. Hier wordt gekeken naar hoe het recht tot stand is gekomen. Een rechtsregel geldt pas als hij op goede wijze tot stand gekomen is en door een bevoegde is uitgegeven. De inhoud van normen en regels zijn niet zozeer van belang, maar de structuur van het recht is van belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Natuurrecht

A

Het natuurrecht is het recht dat boven het positieve recht staat. Het natuurrecht is niet tijd en plaats gebonden en geldt dus van nature en tijd. Het gaat erom dat als er wetten worden gemaakt die slecht zijn, dan geldt het natuurrecht en hoeven deze wetten niet opgevolgd te worden. Een voorbeeld hierbij is natie Duitsland. Onrechtvaardig recht is geen recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

brede moraal

A

de normen die gehele menselijke leven betreffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

smalle moraal

A

terughoudende normen die zich beperken tot billijke regels die noodzakelijk zijn voor een vreedzame samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

positieve vrijheid

A

de belemmering van de afwezigheid van iets wat er eigenlijk wel moet zijn. De overheid moet proactief optreden. Positieve vrijheid ziet op de klassieke grondrechten (het recht op onderwijs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

negatieve vrijheid

A

de afwezigheid van externe beperkingen. Er iets is dat je belemmert en de negatieve vrijheid neemt die belemmering weg. Overheid moet nalaten. Negatieve vrijheid ziet op de sociale grondrechten (vrijheid van meningsuiting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly