Behandelmethoden

Question 1

holding

Answer 1

het vermogen van de therapeut om alle factoren te reguleren en te behouden in de therapeutische relatie

Question 2

helende relatie

Answer 2

mens heeft sociale behoeftes, een sociale interactie kan al helend werken

Question 3

epistemisch vertrouwen

Answer 3

vertrouwen dat ontstaat tussen twee mensen, waarbinnen iemand kan leren

Question 4

Markers

Answer 4

signalen die de cliënt afgeeft over onderliggende problemen, therapeut is oplettend op markers van de cliënt die wijzen op de onderliggende problemen

Question 5

Focussing

Answer 5

alle ruimte geven en volledig focussen op een bepaald gevoel, dialoog tussen hoofd en lichaam, gaat verder dan alleen emoties of gevoelens

Question 6

De twee stoelen dialoog

Answer 6

werken met innerlijke criticus van de cliënt: innerlijke
criticus zet je op stoel tegenover het ervarende zelf van de cliënt –> stimuleert scheiding tussen de
twee verschillende ‘versies’ van het zelf

Question 7

Lege stoel werk

Answer 7

Lege stoel werk = zet de cliënt op een ‘stoel’ waar diegene nog sterke gevoelens over heeft (bijv. ex, overleden moeder) –> stimuleert praten tegen ipv praten over

Question 8

catharsis

Answer 8

uiting van onderdrukte emoties of verlangens (Freud)

Question 9

overdracht

Answer 9

onbewust overbrengen (projecteren) van oude gevoelens, wensen en verwachtingen van een vroegere relatie op een ander

Question 10

tegenoverdracht

Answer 10

als therapeut (onbewust) meegaan in de overdracht van client, bijv. goed voelen als client je als redder ziet

Question 11

ID

Answer 11

onbewuste behoeftes, driften en oerkrachten
eros (overleven)
thanatos (vernietigingen)

Question 12

EGO

Answer 12

realistische deel, wie we willen zijn, controle over ID

Question 13

SUPEREGO

Answer 13

ideaalbeeld, moraal geweten

Question 14

Mentalisatie

Answer 14

vermogen om andermans gevoelens, motivaties en behoeften te begrijpen

Question 15

persoonlijkheidsorganisatie

Answer 15

bouwblokken van iemands persoonlijkheid, die
beïnvloed worden door biologische en ontwikkelingsfactoren

Question 16

Habituatie (klassieke conditionering)

Answer 16

sterkte van reflex neemt af wanneer de stimulus meerder keren achter elkaar wordt aangeboden

Question 17

Extinctie (klassieke conditionering)

Answer 17

afname van een geconditioneerde associatie als gevolg van de afwezigheid van een ongeconditioneerde stimulus

Question 18

exposure therapie

Answer 18

als iemand lang genoeg te maken krijgt met de situatie/gebeurtenis waar diegene zo bang voor is, dooft angstrespons vanzelf uit –> leren dat je niet bang hoeft te zijn voor gevreesde situatie

Question 19

systematische desensitisatie

Answer 19

geven van angstaanjagende stimulus, en dit herhalen in een hiërarchische volgorde (steeds
een grotere spin laten zien), totdat de angst weg is, toepassen van ontspanningstechnieken helpt bij afnemen van angst

Question 20

Positieve bekrachtiging (operante conditionering)

Answer 20

toevoegen van beloning, waardoor de frequentie van gedrag toeneemt, bijv. compliment geven

Question 21

Positieve bestraffing (operante conditionering)

Answer 21

toevoegen van iets vervelends, waardoor de frequentie van gedrag afneemt, bijv. boete krijgen bij te hard rijden

Question 22

Negatieve bekrachtiging (operante conditionering)

Answer 22

afnemen van iets vervelends, waardoor de frequentie van gedrag toeneemt, bijv. weggaan van irritant piepje

Question 23

Negatieve bestraffing

Answer 23

afnemen van iets plezierigs, waardoor de frequentie van gedrag afneemt, bijv. telefoon innemen

Question 24

downward arrow technique (CGT depressie behandeling)

Answer 24

doorvragen tot bij kerngedachte te
komen, die verhuld wordt door een oppervlakkige gedachte, laten twijfelen aan gedachtes, zodat overtuigingen over zichzelf kunnen veranderen

Question 25

Gedachten uitdagen (CGT depressie behandeling)

Answer 25

gesprekken voeren over het dagelijks leven, waardoor cliënt kan twijfelen over de initiële reactie, inzicht krijgen in alternatieve reacties, daardoor besef dat de situatie anders was dan ze hem interpreteerde

Question 26

Socratische dialoog (CGT depressie behandeling)

Answer 26

kritische vragen stellen over een gedachte, alternatieve gedachten formuleren, zijn er andere interpretaties mogelijk van de gebeurtenis, en van de voor-argumenten?

Question 27

moderne exposure

Answer 27

verwachtingen worden getoetst, i.p.v. de angst in zijn geheel uit te doven, client in gevreesde situatie plaatsen, en achteraf kijken naar of de verwachting echt gebeurd is

Question 28

Safety behavior (sociale angst)

Answer 28

mensen doen er alles aan om ervoor de zorgen dat hun ‘ramp’ niet uitkomt, bijv. makeup opdoen die blozen camoufleert

Question 29

interoceptieve exposure

Answer 29

lichamelijke sensaties oproepen die geassocieerd worden met de angst en paniek, testen of de gevreesde ramp zal uitkomen, bijv. hartkloppingen krijgen door snel op de plaats te rennen

Question 30

Transdiagnostische behandeling

Answer 30

bij behandeling van verschillende stoornissen die een persoon ervaart wordt er gefocust op de onderliggende gemeenschappelijke factoren

Question 31

Retrieval competition (COMET)

Answer 31

positieve geheugenpad moet makkelijker op te halen zijn dan het negatieve geheugenpad

Question 32

Autonomie

Answer 32

onafhankelijkheid en zelfstandigheid

Question 33

Relationele autonomie

Answer 33

jezelf aan kunnen passen aan de interactie met anderen

Question 34

Zelfbewustzijn

Answer 34

bewustzijn van je eigen meningen, wensen en behoeften, en het vermogen hebben om deze te uiten in sociale interacties

Question 35

Gevoeligheid voor anderen

Answer 35

gevoeligheid voor de meningen, wensen en behoeften van anderen

Question 36

5-G schema bestaat uit:

Answer 36

1. Gebeurtenis (situatie) 2. Gedachten (cognities) 3. Gevoelens (emoties, gemoedstoestanden) 4. Gedrag 5. Gevolgen

Question 37

Chronische pijn

Answer 37

pijn die langer dan 3 tot 6 maanden aanhoudt na de normale verwachte tijd van herstel

Question 38

Psychologisch flexibiliteitsmodel

Answer 38

model over hoe je gedachtes en emoties je gedrag beïnvloeden

Question 39

Acceptatie

Answer 39

het toestaan van innerlijke ervaringen en deze er laten zijn, zonder ze te veranderen of te verminderen

Question 40

Experiëntiële vermijding

Answer 40

gevoel dat je niet in contact wil zijn met negatieve gedachtes of emoties, waardoor je deze probeert te veranderen of te verminderen

Question 41

Gecommitteerde actie

Answer 41

het ondernemen van acties die overeenkomen met je waardes

Question 42

Dihusie

Answer 42

mogelijkheid om innerlijke ervaringen te zien zoals ze zijn (geluid, gedachtes), en ze niet te zien als waarheden die ons beïnvloeden om (ongewenste) acties te ondernemen

Question 43

Assumpties

Answer 43

een uitspraak zonder daadwerkelijk bewijs, maar waarvan wel wordt aangenomen dat het waar is

Question 44

consultatie aan de client principe

Answer 44

niet meer over client praten. Client ondersteunen in contact met familie, niet meer het netwerk vertellen hoe het met client gaat

Question 45

Contingentiemanagement (DGT)

Answer 45

door het belonen van goed gedrag van de cliënt, wordt het gedrag van de patiënt positief beïnvloed

Question 46

desensitisatie (EMDR)

Answer 46

oogbewegingen

Question 47

reprocessing (EMDR)

Answer 47

negatieve herinnering wordt gesteld door het minder intens op te slaan

Question 48

complex trauma

Answer 48

trauma + persoonlijkheidsstoornis

Question 49

Onvoorwaardelijke schema's

Answer 49

bieden geen hoop --> wat het individu ook doet, diegene zal denken dat hij incompetent is etc.

Question 50

Voorwaardelijke (conditionele) schema's

Answer 50

bieden wel hoop --> individu kan de uitkomst veranderen