Filosofie Flashcards

(58 cards)

1
Q

epistemologie

A

kennisleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

scepticisme

A

kennis is niet mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

rationalisme

A

kennis van ratio/verstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

empirisme

A

kennis van zintuigelijke waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Plato’s allegorie van de grot

A

mensen in grot en zien schaduwen. Deze schaduwen worden als echt gezien. De wereld die wij kennen is schaduw van ideeënwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

epistème

A

kennis van hoe dingen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

doxa

A

mening van hoe dingen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

intuïtieve inductie

A

met je verstand inzien dat iets noodzakelijk waar is voor alle gevallen (bijv. alle mensen zijn sterfelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

idols of the tribe

A

vooroordelen die we als mens hebben, typisch menselijke fouten (bijv. vergissen bij illusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

idols of the cave

A

vooroordelen van bepaalde culturele groepen (bijv. voorkeur hebben voor vernieuwing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

idols of the marketplace

A

vooroordelen omdat we erover kunnen praten (bijv. woorden die nergens naar verwijzen zoals geluk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

idols of the theatre

A

vooroordelen omdat autoriteiten zeggen dat ze kloppen (bijv. Aristoteles zegt het)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cogito ergo sum

A

ik denk dus ik ben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

enkelvoudig idee

A

kan je niet meer splitsen, bijv. rood of zoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

complex idee

A

samengesteld uit enkelvoudige ideeën, bijv. een stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

primaire eigenschappen

A

eigenschappen van dingen zelf, onafhankelijk van waarnemer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

secundaire eigenschappen

A

eigenschappen bestaan door een waarnemer (bijv. water dat koud is in de zomer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

constante conjunctie

A

als 2 dingen elkaar altijd opvolgen, dan denken we dat dit een oorzakelijk verband is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

a priori oordeel

A

met je verstand de waarheid vaststellen, zonder naar werkelijkheid te kijken (bijv. een zus is een vrouw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

a posteriori oordeel

A

waarheid vaststellen door wel naar werkelijkheid te kijken (bijv. er zitten 20 bonen in de chili)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

analytisch oordeel

A

vermeerdert kennis niet, analyseren wat je al weet (bijv. elk lichaam is uitgebreid) ALLEEN A PRIORI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

synthetisch oordeel

A

vermeerdert je kennis, nieuwe kennis opdoen (bijv. sommige objecten zijn zwaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

noumenale wereld (Kant)

A

geen kennis over mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

fenomenale wereld (Kant)

A

wereld die aan ons verschijnt, kennis over mogelijk

25
Ideeënwereld (Plato)
kennis over mogelijk
26
fenomenale wereld (Plato)
geen kennis over mogelijk
27
copernicaanse wending
wereld legt geen structuur aan ons op, maar wij aan de wereld
28
erklären (natuurwetenschappen)
oorzaak-gevolg (hoe komt het?)
29
verstehen (sociale wetenschappen)
redeneren (waarom komt het?)
30
correspondentietheorie van de waarheid
een zin is waar als het correspondeert met de feiten
31
demarcatiecriterium
scheidt een van het ander
32
corroborating evidence
bevestiging vinden als je de theorie ook hebt proberen te weerleggen
33
dogmatisch denken
onbewust naar regelmaat zoeken
34
Betekenisloze zin
Wanneer je niet kan checken of zin waar is
35
Verifieerbaarheid
Checken met je zintuigen
36
Confirmeerbaarheid
Moet vaak bevestigd zijn
37
Feilbaar
mensen kunnen fouten maken
38
Falsificieerbaarheid
Het moet weerlegbaar zijnn
39
Occams scheermes
simpelste verklaring is de meest waarschijnlijke
40
Systeem 1
denksysteem dat snel en zuinig is. Het werkt automatisch op basis van intuïtie
41
Systeem 2
Denksysteem dat bewust en traag is
42
constructivisme
gaat over de feiten
43
relativisme
gaat over de waarheid
44
Progressief onderzoeksprogramma (wetenschap)
Als je iets hebt gezien tegen je voorspelling, dan pas je het onderzoeksprogramma aan waardoor het complexer wordt
45
degeneratief onderzoeksprogramma (pseudowetenschap)
Telkens achteraf je onderzoeksprogramma zo aanpassen dat voorspellingen tegen de theorie wel weer kloppen
46
Pragmatisme
kennis koppelen aan handelen
47
Method of tenacity
wegblijven van die dingen die je mogelijk aan het twijfelen brengen, zodat je niet aan je overtuigen gaat twijfelen
48
method of authority
ervan uitgaan dat autoriteit weet hoe het zit, en daardoor niet gaan twijfelen
49
A priori method
met je eigen verstand gaan inzien, opzoek gaan naar waarheden
50
theologisch stadium
verklaren van fenomenen door bovennatuurlijke wezens en krachten
51
metafysisch stadium
verklaren van fenomenen door krachten en essenties
52
positieve stadium
verklaren van fenomenen door te zoeken naar causale, wetenschappelijke verklaringen
53
protocolzinnen
uitspraken die de werkelijkheid direct beschrijven
54
onderbepaaldheid van de theorieën
niet vast kunnen stellen welke theorie correct is (bijv. is plaatje eend of konijn?)
55
incommensurabiliteit
verschillende paradigma's zijn niet te vergelijken doordat ze verschillende theorieën hebben
56
theoriegeladenheid van de waarneming
theorie bepaald wat je waarneemt
57
extendend mind hypothesis
denkprocessen kunnen ook buiten ons hoofd afspelen, daarom mensen slimmer dan dieren
58
looping effect
als we iets beschrijven gaan we wat we beschrijven veranderen door onze beschrijving (bijv. meer mensen ziek door ziektebeeld beschrijven)