Psychodiagnostiek Flashcards

(57 cards)

1
Q

zelfactualisering

A

groei, zelfsturing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

finance driven culture

A

heel tijdsgebonden zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Focaal behandelen

A

focus op 1 probleem tegelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stepped care model

A

Huisarts –> POH –> basis GZZ (hier pas krijg je te maken met een psycholoog) –> specialistische GGZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hulpverleningstraject

A

wanneer de opdrachtgever samenvalt met de cliënt of diens wettelijke vertegenwoordiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dienstverleningstraject

A

wanneer de opdrachtgever extern is, dus iemand anders dan de cliënt of diens wettelijke vertegenwoordiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klacht

A

subjectieve gedachte, gevoel, gedrag, beleving, of gebeurtenis die door een cliënt als storend, problematisch, ongewenst, of belemmerend worden beleefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Klachtanalyse

A

proces van verhelderen van klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Confirmatie bias

A

zoeken naar info die overeenkomt met wat je al dacht (bijv. (alleen vragen naar dingen die bij depressie horen want je denkt dat client depressie heeft)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verankering

A

ervaringen/ normen van eerdere gebeurtenissen meenemen bij een andere cliënt (bijv. altijd werken met kinderen dus ook zo werken met volwassenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diagnostisch scenario

A

geordende reeks van typen onderzoek die aansluiten bij de hulpvragen van de cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

onderkennende vraag (ODK)

A

Wat is er met mij aan de hand, en hoe ernstig? (bijv. heeft mijn kind ADHD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verklarende vraag (VKR)

A

Waarom is dit met mij aan de hand? (bijv. waarom heeft mijn kind geen vriendjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

indicerende vraag (IDC)

A

Hoe kan ik het best geholpen worden? (bijv. hoe pak ik mijn probleem aan, kom ik in aanmerking voor een cursus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verhelderende vraag (VHD)

A

Hoe kan ik mijn hulpvraag en bijbehorende klachten verwoorden? (bijv. is het probleem er werkelijk wel, hoe kan ik mijn probleemgedrag verwoorden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

VHD

A

0-scenario

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

VHD → IDC

A

1-scenario

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

VHD → ODK → VKR.

A

2-scenario

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

VHD → ODK → VKR → IDC

A

3-scenario

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Probleemanalyse

A

kennis over classificatiesystemen en theoretische modellen toepassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Conditie

A

variabele die probleem op gang zet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Moderatie

A

het effect van de ene op de andere variabele wordt beïnvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Mediatie

A

een 3e variabele verklaard direct het proces waardoor twee variabelen gerelateerd zijn

24
Q

Voorlopig diagnostisch denkschema

A

beweringen over de condities die tot dit probleem van deze client hebben geleid of die het instandhouden

25
Verklarende diagnose
integratie van alle onderzoeksresultaten in functie van de hulpvraag, klacht, en onderkende problemen
26
Psychologische test
geschikt voor cognitie, emotie, gedrag, zelfinzicht, vaardigheid/ vermogen
27
Interview
geschikt voor gebeurtenis, cognities, emoties
28
Observatie
geschikt voor waarneembaar gedrag, frequentie, duur, kenmerken van de omgeving
29
Dossieranalyse
geschikt voor anamnesegegevens, observatieverslagen, schoolrapporten, medische rapporten
30
Validiteit
meet het instrument wat het moet meten
31
Betrouwbaarheid
benadert het instrument werkelijk score, consistent over tijd.
32
WISC-V-NL
intelligentietest die individueel wordt afgenomen bij kinderen van 6 tot 17 jaar
33
WAIS-IV-NL
Algemene intelligentietest die wordt afgenomen bij mensen van 16 tot 85 jaar
34
indicatieanalyse
komen tot een verantwoorde, wetenschappelijk gefundeerde aanbeveling voor de best passende aanpak van een probleem
35
advisering
Volledige proces van diagnostische cyclus komt samen
36
Informatiemodus
praten met het doel om informatie uit te wisselen, over te dragen en te verzamelen
37
Consensusmodus
overleg met de cliënt met als doel om consensus te bereiken over bijv. de aanbevelingen
38
Beïnvloedingsmodus
praten met als doel de handelingen van de cliënt te beïnvloeden/ veranderen
39
diagnostisch verslag
middel om het diagnostisch proces inzichtelijk te maken en om verantwoording af te leggen
40
Basisaantekening Psychodiagnostiek (BAPD)
kwaliteitskeurmerk van het NIP die garandeert dat afgestudeerde psychologen een basisniveau aan kennis en ervaring hebben in de algemene psychodiagnostiek
41
LOGO verklaring
wordt vastgesteld of je aan de wettelijke toelatingsvoorwaarden doet (nodig vanuit zorgprestatiemodel)
42
Overrapportage
problemen vergroten omdat ze heel graag hulp willen
43
Onderrapportage
problemen kleiner maken om speciaal onderwijs te voorkomen
44
Competentie diagnosticus
de aanmelding kan enkel verder gaan wanneer de diagnosticus de juiste expertise heeft
45
verhelderende diagnose
ordening van klachten, en formulering en ordening van hulpvragen
46
Causale (actor-observator) attributie
persoon die handelt verklaart zijn gedrag vanuit externe omstandigheden. De observator verklaart het handelen van de actor vanuit interne disposities
47
Gedragsconfirmatie
informatie uitlokken die de eigen denkbeelden ondersteund
48
Beschikbaarheid
hoe vaak het oordeel voorkomt, wordt bepaald door het gemak waarmee men voorbeelden kan bedenken
49
Representativiteit
de kans waarmee een verschijnsel optreedt, wordt bepaald door de mate waarin het te beoordelen verschijnsel overeenkomt met wat als daarvoor typerend wordt opgevat
50
Van probleem naar conditie
start vanuit onderkende probleemclassificatie (bijv. welke factoren spelen een rol bij sociale angst?)
51
Van conditie naar probleem
start vanuit verklarende condities en theorieën (bijv. is neuroticisme een risicofactor voor depressie en angst?)
52
onderzoeksmiddelen
alle middelen die bruikbaar zijn om een conditie uit een hypothese te operationaliseren
53
Verklarende diagnose
integratie van alle onderzoeksresultaten in functie van de hulpvraag, klacht, en onderkende problemen
54
Indicatiecriteria
positief gerelateerd aan het succes van een interventie --> verhoogt kans van slagen, zoals motivatie, openstaan voor kritische reflectie
55
Contra-indicatiecriteria
negatief gerelateerd aan het succes van een interventie --> toename van kans van falen, zoals leeftijd, ontwikkelingsstadium, draaglast
56
deinstitutionalisering
cliënt zoveel mogelijk in zijn/ haar natuurlijke setting te houden
57
Observer bias
als de verwachtingen van de observator ervoor zorgen dat hij/zij de situatie verkeerd waarneemt (zien wat ze willen zien)