Biologie H10 en H11 Flashcards

(146 cards)

1
Q

Actieve plaats

A

De plaats waar het enzymmolecuul bindt aan het substraatmolecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Activeringsenergie

A

De energie die nodig om de reactie te straten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Additieven

A

Stoffen die zijn toegevoegd om voedsel aantrekkelijker of langer houdbaar te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ADH

A

Aanbevolen dagelijkse hoeveelheid van een voedingstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ADI

A

Aanvaardbare dagelijkse inname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Alvleessap

A

Product van alvleesklier bevat de PH verhogende stof HCO3 en enzymen die koolhydraten eiwitten en vetten verteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aminozuren

A

Bouwstenen van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Amylase

A

Enzym dat zetmeel afbreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Antiport

A

Transport waarbij stoffen samen in tegengestelde richting door een membraan bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Apolair

A

Met een gelijke ladingsverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Appendix

A

Wormvormig aanhangsel van de blinde darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Atherosclerose

A

Dichtslibben van de slagaders door vetophoping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bilrubine

A

Afbraakproduct van hemoglobine, afkomstig uit levercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Blindedarm

A

Begin van de dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chymolicron

A

Een blaasje vetten verpakt in een hydrofiele coating

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Chymotyptase

A

Enzym uit de alvleesklier dat eiwitmoleculen en polypetiden afbreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Condensatie

A

Reactie bij de assimilatie van moleculen waarbij water afsplitst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cotransport

A

Transport waarbij stoffen samen bewegen samen door een membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Darmflora

A

De verschillende soorten microbiotica in je darmkanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Darmplooien

A

Golfvormige opbouwwand van de dunne darmen waardoor het oppervlak voor de resorptie vergroot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Darmsapklieren

A

Klieren in de darmwand die darmsap met enzymen afgeven aan de dunne darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Denaturen

A

Verlies van de ruimtelijke structuur van eiwitten waardoor ze ook hun werking verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Diglyceride

A

Vetachtige stof bestaat uit glycerol en twee vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Dikke darm

A

Deel van het verteringskanaal na de dunne darm bevat bacteriën en haal water uit voedsel brij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Dipeptidase
Enzym dat een dipetide splitst in twee aminozuren
26
Dipetiden
Een molecuul dat bestaat uit twee aminozuren
27
Disacharide
Twee aan elkaar gekoppelde monosachariden bijvoorbeeld twee moleculen glucose vormen maltose
28
Eiwitten
Bouwstof
29
Emulsie
Een mengsel van vloeistoffen die normaal gesproken niet mengen
30
Endeldarm
Laatste stuk van de dikke darm slaat ontlasting op
31
Enzymen
Eiwitten die een specifieke reactie opsnellen zonder zelf te veranderen
32
Enzym-substraatcomplex
Binding van een enzymmolecuul met het bijbehorende substraat molecuul
33
Gal
Product van lever draagt bij aan vertering van vetten door het oppervlak van vetdruppels te vergroten de galblaas slaat gal tijdelijk op
34
Gebreksziekte
Ziekte die ontstaan bij een gebrek aan vitamine
35
HDL
Transportblaasjes in de bloedbaan met veel eiwitten die cholesterol uit de bloedbaan naar de lever transporteren
36
Hydrofoob
Onoplosbaar in water
37
Hydrolyse
Splitsen van een macromolecuul met behulp van water
38
Koolhydraten
Brandstof voor cellen als glucose, bouwstof, reservestof
39
LDL
Transport blaasjes die cholesterol uit de lever in de bloedbaan afgeven
40
Lipase
Enzym uit de alvleesklier dat vetmoleculen afbreekt tot glycerol vetzuren en monoglyceriden
41
Lymfevaten
Transportvaten naast het bloedvatsysteem vervoern het grootste deel van in de darm opgenomen vetachtige stoffen naar de ondersleutelbeenaders
42
Maag
Kneed het voedsel in de maag verteert eiwitten en doodt bacteriën door maagzuur
43
Maagportier
Kringspier aan het einde van de maag en voedsel vasthoudt en beetje bij beetje doorgeeft aan de twaalfvormige darm
44
Maagsapklieren
Klieren die maagsap afgeven
45
Macromoleculen
Moleculen die zijn opgebouwd uit grote aantallen kleinere moleculen
46
Mechanische verkleining
Het verkleinen van voedseldeeltjes door te kauwen
47
Micellen
Kleine vetdruppels in een emulsie
48
Microbioom
Alle micro-organismensoorten die er in en op je lichaam leven
49
Microvilli
Membraanuitstulpingen van de dekweefselcellen in de darmwand
50
Monosacharide
Enkelvoudige suikermoleculen
51
Nucleasen
Enzymen uit het alvleessap en dunnedarmsap die DNA en RNA uit het voedsel afbreken
52
Olihopeptide
Een macromolecuul van een klein aantal aminozuren
53
Pepsinogeen
Inactief pro-enzym van de maagsapklieren waaruit in de maag onder invloed van de zoutzuur het actieve peptase
54
Peptase
Actief enzym in de maag dat eiwitten afbreekt
55
Peptidase
Enzym dat polypeptiden en olihopeptiden splitst, een exopeptidasen knipt een aminozuur aan het uiteinde af, een endopeptidase knipt middenin een polypeptide
56
Peptidebinding
Binding tussen een carboxylgroep en een aminogroep van twee aminozuren
57
Peristaltische beweging
Samentrekking van spieren waardoor de voedselbrij door het darmkanaal gaat
58
Polair
Met een ongelijke ladingsverdeling
59
Polypeptide
Een macromolecuul van enkele tientallen aminozuren
60
Polyacharide
Macromolecuul opgebouwd uit een groot aantal monosachariden
61
Prebiotica
Onverteerbare plantenresten waar nuttige bacteriën in je darmen van leven
62
Probiotica
Bacteriën in je voedsel die je gezondheid bevorderen
63
Resorptie
De opname van voedingsstoffen
64
Slokdarm
Eerste deel van het verteringsysteem brengt voedsel van mondholte naar maag
65
Spoorelementen
Mineralen waar je maar weinig van nodig hebt
66
Substraatmolecuul
Het molecuul of de moleculen waar het enzymmolecuul op inwerkt
67
Substraatspecifiek
Enzymen katalyseren de reactie van slechts een type substraat
68
Symport
Transport waarbij stoffen samen in dezelfde richting door een membraan
69
Tight-junction
Strakke verbindingen tussen twee vellen onder andere in het darmpitheel
70
Triglyceride
Vetmolecuul bestaat uit glycerol en drie vetzuren
71
Tryptase
Enzym uit de alvleesklier dat eiwitmoleculen en polypeptiden afbreekt
72
Twaalfvingerige darm
Begin van de dunne darm waarin alvleessap en gal uitkomen
73
Verteringsenzymen
Enzymen die samengestelde moleculen in het verteringskanaal afbreken tot voor de darmcellen opneembare moleculen
74
Vetten
Brandstof voor cellen, bouwstof voor membranen en hormonen, warmte isolatie, reservestof voor mens en dier
75
Villi
Darmvlokken, uitstulpingen van de wand van de dunnen darm waardoor het oppervlakte voor de resorptie vergroot
76
Voedingsvezels
Onverteerbare plantaardige koolhdratenmoleculen
77
Zoutzuur
Zuur uit de maagsapklieren dat bacteriën doodt en bijdraagt aan de eiwitvertering door het pepsinogeen te activeren tot het actieve peptase/maagzuur
78
Ademcentrum
Groep zenuwcellen in de hersenstam die de ademhaling regelt
79
Ademfrequentie
Het aantal ademhalingen in een minuut
80
Ademvolume
De hoeveelheid lucht die je bij een ademhaling ververst
81
ADH
Hormoon waardoor de nieren extra water terug resorberen uit de voorurine
82
Alcaholdehyfrogenase
Enzym dat alcahol omzet in ethanol
83
Aldehydedehydrogenase
Enzym dat ethanol omzet in azijnzuur
84
Aldosteron
Hormoon van de bijnierschors bevordert in het laatste deel van het nierbuisje de terugresorptie van Na ionen uit de voorurine naar het bloed en in het verzamelbuisje de afgifte
85
Antiport
Gecombineerd transport van twee stoffen door een membraan die een tegengestelde richting opgaan
86
Astma
Een ontsteking van de slijmvliezen
87
Bronchiën
Vertakkingen omgeven door kraakbeenringen
88
Bronchiolen
Kleine vertakkingen van bronchiën zonder kraakbeenringen
89
Cholesterol
Nodig voor de stabiliteit van celmembranen en grondstof voor hormonen
90
Chronisch bronchitus
Chronisch ontstoken luchtwegen
91
Co2 concentratie
Hoeveelheid Co2 per liter, pCo2
92
Colloïd osmotische waarde
De osmotische waarde van de eiwitten die in het bloed achterblijven bij de ultrafiltratie
93
Cotransport
Gecombineerd transport van twee stoffen door een membraan
94
Cytokine
Eiwit uitgescheiden door een bepaalde witte bloedcellen onder andere bij ontstekingen werkt als boodschapperstof bij celcommunicatie en verhoogt bij een ontsteking de norm van de kerntemperatuur
95
Deanimering
Het verwijderen van de aminogroep van een aminozuur
96
Decompressieziekte
Een ziekte die ontstaat wanneer een duiker te snel stijgt
97
Diffusiesnelheid
Het aantal deeltjes dat per seconde passeert
98
Dode ruimte
De ruimte in de luchtwegen waar geen uitwisseling van gassen plaatst vind
99
Dynamisch evenwicht
Evenwicht dat varieert tussen een ingestelde minimum en maximum waarde
100
Eerste gekronkelde nierbuisje
Eerste deel van nierbuisje
101
Effector
Een klier of spier aangestuurd door een regelcentrum in het centraal zenuwstelsel
102
Essentiële aminozuren
Aminozuren die je alleen maar door voedsel krijgt
103
Essentiële vetzuren
Vetzuren die je alleen van voedsel krijgt
104
Ferritine
Eiwit dat ijzer bindt voor opslag in de lever en in het rode beenmerg
105
Galbuis
Afvoer van gal naar lever
106
Galkleurstof
Afvalstof die in de lever ontstaat bij de afbraak van hemoglobine
107
Galzouten
Zouten die ontstaan bij de afbraak van cholesterol
108
Glomerulus
Kluwen van speciale haarvaten in het kapsel van Bowman
109
Glucagon
Hormoon uit de alvleesklier stimuleert de lever in de omzetting van glycogeen naar glucose en de afgifte daarvan in het bloed
110
Gluconeogenese
Het maken van nieuwe glucose uit aminozuren en vetten
111
Glycogeen
Polysacharide een reservestof in lever en spieren
112
Glycogenese
De omzetting van glucose in de polysacharide glycogeen
113
Homeostase
Het in stand houden van een dynamisch evenwicht rond een bepaalde norm
114
Hoofdbronchiën
Aftakkingen van de luchtpijp omgeven door kraakbeenringen
115
Hypothalamus
Hersendeel met receptoren voor de kerntempratuur
116
Insuline
Hormoon uit de alvleesklier stimuleert de opname van glucose in cellen en omzetting naar glycogeen
117
Intern milieu
Delen van het lichaam die geen contact hebben met de buitenwereld
118
Interpleurale ruimte
Ruimte tussen longvlies en borstvlies met dun laag vloeistof
119
Kapsel van Bowman
Bolvormig beginstuk van een nefron
120
Kerntempratuur
De tempratuur bij de vitale organen
121
Kleine borstspier
Ademhalingsspier
122
Lipoproteïnen
Vetachtige stof met hydrofiele laag
123
Lis van Henle
Dalen en stijgend deel van een nierbuisje
124
Longemfyseem
Een aandoening waarbij veel longblaasjes kapot zijn
125
Nefron
Filtert het bloed en maakt urine in de nieren
126
Negatieve terugkoppeling
Proces dat de afwijking van de norm tegengaat
127
Niermerg
Diepere laag van de nieren
128
Pneumomthorax
Longvlies en borstvlies laten los van elkaar waardoor de long inklapt
129
Regelkring
Voorkomt grote afwijkingen
130
Renine
Hormoon van de nieren dat in het bloed leidt tot de omzetting van angiotensinoigeen uit de lever tot angiotensine
131
Restvolume
Lucht die achterblijft bij een diepe ademhaling
132
Schiltempratuur
Tempratuur in de buitenste lagen buiten de vitale organen
133
Sinusoïden
Bloedruimtes in de lever waar bloed uit de leverslagader en poortader samenkomen
133
Sinusoïden
Bloedruimtes in de lever waar bloed uit de leverslagader en poortader samenkomen
134
Symport
Gecombineerd transport van twee stoffen door een membraan in dezelfde richting
135
Tegenstroomprincipe
Twee vloeistoffen die tegengesteld aan elkaar stromen bijdragen aan een constante concentratiegradiënt
136
Terugresorptie
Het terughalen van bruikbare stoffen uit de voorurine
137
Tracheeën
Systeem voor gaswisseling bij insecten
138
Transanimering
Het ombouwen van aminozuren in andere aminozuren
139
Ultrafiltratie
Vorming van voorurine uit het bloedplasma in de glomerus
140
Wet van Fick
Benoemt factoren die een rol spelen bij de gaswisseling
141
Waarvoor is een goede darmflora belangrijk?
Een goede vertering, stimuleert ontlasting en speelt een rol bij afweer
142
Water
Bouwstof, transportmiddel en warmtebuffer
143
Waar vindt de opname van voedingsstoffen plaats?
In de dunne darm, veel darmcellen staan in verbinding met de darminhoud en kunnen zo voedingsstoffen innemen
144
Hoe helpen enzymen bij het afbreken van macromoleculen?
Ze werken als katalysator door de benodigde activeringsenergie naar beneden te brengen
145
Wanneer denatureren enzymen?
Bij een tempratuur verhoging