Bloedsomloop Flashcards

(55 cards)

1
Q

Wat betekent het als het bloed kolkt?

A

tonen van Korotkoff

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een amaurosis fugax?

A

TIA in het oog, verlies visus, vaak een volledig herstel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de meest voorkomende embolieën bij een amaurosis fugax?

A
  • cholesterol embolie
  • bloedplaatje-fibrine embolie
  • calcium embolie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is vasoconstrictie?

A

vernauwing bloedvat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is vasodilatatie?

A

verwijdering bloedvat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de tunica media?

A

bloedvat bestaande uit gladspierweefsel en elastische vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Staat het tunica media onder invloed van het sympathische of parasympathische gedeelte?

A

sympatisch van het autonome ZS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een elastische arterie?

A

groot, goed oprekken voor opvangen van drukverandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een gespierde arterie?

A

slagaders, veel spierweefsel voor vasoconstrictie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn arteriolen?

A

regulatie bloeddruk en stroomsnelheid van het bloed in weefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een capillair?

A

uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar verzamelen alle lymfeklieren zich?

A

sleutelbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zit er in het bloed?

A

plasma, wit, erythrocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is plasma?

A

stroperige vloeistof met eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is wit laag?

A

witte bloedcellen/ bloedplaatjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Erythrocyten?

A

rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar is er hogere druk bij de arteriole of venule?

A

arteriole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar is er lagere druk ij de arteriole of venule?

A

venule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar is de osmotische druk het hoogst?

A

blijft gelijk. De eiwitten kunnen de capillair niet uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is oedeem?

A

opeenhopeing van extracellulair vocht in weefsel, zorgt voor opzwelling weefsel zonder dat de cellen zelf opzwellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem de drie functies van het lymfestelsel?

A
  1. onderdeel immuunsysteem
  2. Opnemen van vet uit het voedsel
  3. overtollige vloeistoffen van het lichaamsweefsel absorberen en deze terugvoeren naar de bloedbaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe kan kanker ontstaan in de lymfeknoop?

A

laat los in de lymfeknoop, uitzaaiing in het lymfesysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de drie dingen die kunnen gebeuren bij een sportblessure?

A
  1. bloedstolling
  2. oedeem
  3. vasoconstrictie –> gelijk koelen.
24
Q

Wat is arteriosclerose?

A

dikker en strugger worden van de arteriewanden

25
Oorzaken arteriosclerose?
- arteriele hypertensie - roken - diabetes - ongezonde voedingsgewoonte - erfelijk - stress - hogere leeftijd - alcoholmisbruik - te weinig beweging - overgewicht - de pil
26
Beschrijf het stapppenplan hoe de arteriosclerose in zijn werk gaat.
1. kleine beschadiging aan tunica intima 2. beschadigde epitheelcellen gaan delen 3. lipo-proteïnen worden door de epitheelcellen naar binnen gehaald -> ontstekingsreactie die macrofagen aantrekt --> plaque 4. cellen binnenin sterven er ontstaat een stolsel.
27
Wat is trombose?
samenklontering van rode bloedcellen.
28
Hoe ontstaat een infarct?
embloie verstopt het bloedvat.
29
Wat is dotteren?
plaque weg duwen (tijdelijke oplossing)
30
Wat is het gevaar van een hoge bloeddruk (hypertensie)?
1. hersenbloeding 2. hartfalen 3. hart en vaatzieken
31
Bij een hoge bloeddruk op welk soort hart en vaatziekten maak je meer kans?
- atherosclerose - angina pectoris - hartinfarct - herseninfarct
32
Wat is een normale bloeddruk?
120/80
33
Wanneer heb je een hypertensie?
meer dan 160/95
34
Wanneer heb je een hypotensie?
minder dan 90/60
35
Hoe kan het bloed verplaatsen?
druk moet lager zijn in volgende bloedvat, dan zuigt het eraan.
36
Wat gebeurt er als de sfincters open zijn?
bloed gaat door naar capillairen.
37
Wat gebeurt er als de sfincters dicht zijn?
bloed door de metarteriole en niet door de capillairen.
38
Wat is de weerstand?
kracht die zich tegen een beweging verzet
39
Is de weerstand tegengesteld of gaat het mee met de bloedstroom?
tegengesteld
40
Noem de 3 factoren die van invloed zijn op de perifere weerstand?
1. viscositeit 2. lengte vaten stelsel 3. diameter
41
Als het bloed stroperig is is de weerstand dan omhoog of omlaag gegaan?
omhoog
42
Als het bloedvatenstelsel langer is is de weerstand dan meer of minder?
meer
43
Als de diameter toeneemt is de weerstand dan toegenomen of afgenomen?
blijkt gelijk
44
Zorgt meer weerstand voor een hogere of lagere bloeddruk?
hogere
45
Wat is bloeddruk?
product hartminuutvolume en totale perifere weerstand
46
Wat is een diastole?
bloed blijft stromen door elasticiteit arterieel stelsel
47
Wat is systole?
arterieel stelsel staat uit
48
Wat is de windketelfunctie?
de aorta heeft een elastische wand die kan uitzetten. hierdoor word ook de kracht waarmee het bloed in de circulatie komt verminderd.
49
Wat zorgt voor de bloedstroom tijdens een diastole?
windkelfunctie.
50
Hoe heet het aanpassen van de bloeddruk?
de baro-receptor reflex
51
Wat houdt flauwvallen in?
bloedtoevoer naar de hersenen is tijdelijk onvoldoende.
52
Noem de 4 hoofdoorzaken die lijden tot flauwvallen (syncope)
1. ritmestoornissen ofwel structurele hartziekten 2. onvoldoende vocht (hypovolemie) 3. autonoom falen 4. reflexsyncope.
53
Wat is een reflexsyncope?
functioenel stoornis waarbij autonome reflexen tijdelijk disfunctioneren.
54
Welke zenuw valt er weg bij een reflex syncoe?
sympaticus en stimulatie van de N. VAgus
55
Waaruit bestaat reflex syncope?
vasodilatatie | bradycardie