{ "@context": "https://schema.org", "@type": "Organization", "name": "Brainscape", "url": "https://www.brainscape.com/", "logo": "https://www.brainscape.com/pks/images/cms/public-views/shared/Brainscape-logo-c4e172b280b4616f7fda.svg", "sameAs": [ "https://www.facebook.com/Brainscape", "https://x.com/brainscape", "https://www.linkedin.com/company/brainscape", "https://www.instagram.com/brainscape/", "https://www.tiktok.com/@brainscapeu", "https://www.pinterest.com/brainscape/", "https://www.youtube.com/@BrainscapeNY" ], "contactPoint": { "@type": "ContactPoint", "telephone": "(929) 334-4005", "contactType": "customer service", "availableLanguage": ["English"] }, "founder": { "@type": "Person", "name": "Andrew Cohen" }, "description": "Brainscape’s spaced repetition system is proven to DOUBLE learning results! Find, make, and study flashcards online or in our mobile app. Serious learners only.", "address": { "@type": "PostalAddress", "streetAddress": "159 W 25th St, Ste 517", "addressLocality": "New York", "addressRegion": "NY", "postalCode": "10001", "addressCountry": "USA" } }

BVJ VWO 4 H1 Flashcards

Inleiding (103 cards)

1
Q

Wat is biologie?

A

een natuurwetenschap die organismen bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn organismen?

A

levende wezens

(dieren/planten/schimmels/bacteriën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn levensverschijnsels en geef wat voorbeelden

A

verschijnselen die alleen levende wezens tonen

(ademhalen,voeden,uitscheiden,bewegen,groeien,voortplanten,waarnemen,ontwikkelen, stofwisseling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen stofwisseling en transport?

A

Stofwisseling = alle chemische reacties die zich binnen een organisme plaatsvinden
transport = verplaatsing van substanties van de ene plek naar de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen levensloos en dood?

A

dood = een organisme die geen levensverschijnselen meer vertoont
levensloos= een organisme die nooit levensverschijnslen heeft vertoond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef voorbeelden van overgansgebieden tussen biologie en andere vakken

A

biofysica (natuurkunde en bio) , paleontologie (bio en geologie) , biochemie , bio informatica , biomedische wetenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen het levensloop en levenscyclus?

A

levensloop = het unieke loop van een organisme die begint direct naar het ontstaan, totdat het dood van het organisme
levenscyclus = de verschillende fases/stadia (belangrijke momenten/ontwikkelingen) die een soort organismen doorlopen, het levenscyclus eindigt alleen als het hele soort is uitgestorven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef me de organisatieniveau’s (klein-groot) en licht ze toe

A

Atomen = bouwstenen van moleculen
moleculen = bouwstenen van stoffen
organellen = onderdelen van een cel met een bepaalde functie
cellen = kleinste levensvormen (een-cellige organismen) , organismen bestaan hieruit
weefsel = groep cellen met dezelfde functie
orgaan = geheel van weefsels met 1 of meer functies en met een specifiek bouw
orgaanstelsels = zijn organen die samen een bepaald functie uitoefenen
organisme = eencellig of meercellig levend wezen
populatie = groep individuen van dezelfde soort die onderling voortplanten en in een bepaald gebied samen leven
levensgemeenschap = verschillende populaties die samen leven
ecosysteem = begrenst gebied met levende en niet levende natuur
systeem aarde = alle ecosystemen op aarde

Waterstof - DNA - celkern - plantencel - dekweefsel - hart - spierstelsel - een boom - penguins in Antartica - dieren in de Veluwe - de Amazone - Aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een ‘soort’

A

individuen van organismen dat met elkaar voortplanten en vruchtbare nakomelingen krijgt

vruchtbaar = dat het nakomeling zelf ook kinderen kan krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een emergente eigenschap?

A

een eigenschap die op een lager organisatieniveau er niet is, maar die op een later organisatieniveau ontwikkelt.

Spreken (je kan als weefsel in je moeder nog niet spreken, maar later als organisme wel.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… van cellen gaan overeen met het … van cellen

A
  1. Vormen
  2. Functies

Geldt bij ALLE organisatieniveau’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is dekweefsel, waar is het, wat voor functie heeft het en welke vorm?

bloedvaten?

A

Dekweefsel is een groep cellen met de functie: bekleedt en beschermt inwendige en uitwendige lichaamsopervlaktes.

Al het dekweefsel is vaak rechthoekig en ligt dicht bij elkaar :
= 1. dichtbij, want het dient voor bescherming (net als een barriere)
= 2. rechthoekig, voor efficiente bedekking/bekleding, want ze bedekken vaak grote oppervlaktes. -> speelt een rol bij het doorlaatbaarheid van stoffen.

BEVAT GEEN BLOEDVATEN!

bijv. dekweefsel in holle organen zoals longen, bekleed met slijmvlies = dekweefsel en heeft dus een beschermende functie.

bijv. huid = dekweefsel, beschermende functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is zenuwweefsel, waar is het, wat voor functie heeft het en welke vorm?

+ voeding

A

Zenuwweefsel is een groep cellen met de functie: het doorgeven van informatie.

Zenuwweefsel is een hele netwerk met allemaal zenuwcellen die zeer vertakte uitlopers hebben. (Zenuwweefsel bezit glaciallen en die geven voeding o.a.)

BEVAT GEEN BLOEDVATEN!

bijv. je hersenen moeten constant dingen waarnemen en informatie processen -> zenuwweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is spierweefsel, waar is het, wat voor functie heeft het en welke vorm?

A

Spierweefsel is een groep cellen met de functie: het mogelijk maken van beweging door te kunnen samentrekken. Ook geeft het flexibele stevigheid.

Het vorm van spierweefsel ziet er dus ook uit als een soort elastiek die je kunt samentrekken en weer terug.

BEVAT BLOEDVATEN

bijv. je spieren, best wel vanzelfsprekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat heeft bindweefsel en waardoor wordt het functie van bindweefsel bepaald?

A

Bindweefsel bezit tussencelstof (= stof die zich bevindt in ruimten tussen de cellen).

Het wordt bepaald door:
- type vezel
- de dichtheid van de tussencelstof
- soort tussencelstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is bindweefsel, waar is het, wat voor functie heeft het en welke vorm?

A

Bindweefsel is een groep cellen met daartussen tussencelstof en vezels: het verbindt lichaamsdelen en vult ruimtes tussen organen op. Dit zorgt voor steun, stevigheid en vorm.

Bindweefsel ligt ver uit elkaar, ze moeten namelijk ruimtes invullen, daartussen liggen vezels en tussencelstof.

bijv. in planten -> celwanden voor stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is bot/beenweefsel, waar is het, wat voor functie heeft het en welke vorm?

A

Bot/beenweefsel is een gespecialiseerde vorm van bindweefsel: geven stevigheid en vorm.

Beenweefsel ligt ver uit elkaar, want daartussen liggen kalkzouten (stevigheid) en collageenvezels (samenhang van elasticiteit). -> zonder collageenvezels zou botweefsel makkelijk kunnen breken.

BEVAT BLOEDVATEN!

bijv. je botten, best wel vanzelfsprekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is kraakbeenweefsel, waar is het, wat voor functie heeft het en welke vorm?

A

Kraakbeenweefsel is een gespecialiseerde vorm van bindweefsel: beschermend functie, om de wrijving te verminderen bij gewrichten.

Kraakbeenweefsel bestaat uit kraakbeencellen die liggen in groepjes van 2 of 3. Het is elastisch en buizgaam, want het bevat meer collageenvezels. Kraakbeen ligt op plaatsen in het lichaam waar vervormingen kunnen plaatsvinden omdat het weefsel enigszins kan vervormen.

BEVAT GEEN BLOEDVATEN!

bijv. aan de uiteinden van botten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom is het handig voor langwerpige botten om hol te zijn?
In de kop van de dijbeen liggen beenbalkjes, waarom?

A

Het is licht en stevig
1. als het te zwaar was zou je veel energie verbruiken om te lopen.
2. als het te slap is zou het makkelijk breken, de vorm gaat dan kapot.

Het natuur wilt zo min mogelijk energie verbruiken om te kunnen overleve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom hebben onze botten in de voeten een gewelfde vorm?

A

Het draagt het gewicht van het hele lichaam en vangt schokken op, het vorm helpt mee met de functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom hebben dieren in het water of in het lucht een gestroomlijnde lichaamsvorm?

A

Om zo min mogelijk weerstand te ervaren, in de lucht of in het water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een lichtmicroscoop en hoe weet je de vergroting?

A

Een microscoop waar onder het preparaat licht valt.
De vergroting = oculair x objectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een elektronenmicroscoop? + soorten

A

Een microscoop waar het resultaat verschijnt op een computerscherm, dit microscoop is duur en wordt daarom alleen gebruikt in proffesionele omgevingen.

TEM -> geen diepte te zien
SEm -> wel diepte te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke organellen bevatten alleen dieren en welke alleen planten?

A

Planten: Dieren:
* Celmembraan - Celmembraan
* Cytoplasma - cytoplasma
* Celkern - celkern
* Ribosomen -ribosomen
* ER: RER en GER - ER: RER en GER
* golgi-apparaat - golgi-apparaat
* mitochondrien - mitochondrien
SOMS lysosomen - VAAK lysosomen
* cytoskelet - cytoskelet
* - —— flagel
* vacuole - -
* celwand - -
* chloroplasten/chromoplasten/leukoplasten - -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
# Plantencellen & dierlijke cellen Wat is het celmembraan, de functie en de plek in een cel?
Celmembraan is een vlies, het buitenste laag van een cel, opgebouwd uit vetmoleculen. Functie = 1. stofwisseling 2. het scheiden van het inwendige cytoplasma en het milieu buiten de cel 3. Transport
26
# Plantencellen & dierlijke cellen Wat is het cytoplasma, de functie en de plek in een cel?
Cytoplasma is grondplasma (water en opgeloste stoffen) met daarin allemaal organellen. Zit binnenn in het cel en is een soort zee voor al de organellen. Functie = 1. bescherming
27
# Plantencellen & dierlijke cellen Wat is het celkern, de functie en de plek in een cel? + onderdelen
Het celkern is het besturingscentrum en het plek met de informatie van een cel. Het is omringd door een **kernmembraan** en bevat **kernplasma**. Functie = het regelen van processen in het cel Het ligt in de cel, in het cytoplasma. ## Footnote Het celkern bevat chromosomen en in de chromosomen ligt DNA.
28
Wat is de celwand, de functie en de plek in een *plantencel*?
De celwand is een soort muur die verder is dan het celmembraan. Het bestaat uit tussencelstof. Functie = stevigheid
29
Wat is de vacuole, de functie en de plek in een *plantencel*? + onderdelen
Het vacuole is een blaasje van vacuolevocht, omringd door het vacuolemembraan in het cytoplasma. Functie = stevigheid, het vult de cel op, waardoor het onder druk staat. (kan kleurstoffen bevatten.) ## Footnote Je moet het zien als lucht die je in een fietsband doet, hoe meer lucht, hoe steviger. Het fietsband zou dan het celwand zijn.
30
# In het cytoplasma van *plantencellen* kunnen er plasticiden voorkomen: Welke 3 plasticiden zijn er en wat zijn hun functies?
1. Chloroplasten (bladgroenkorrels) = bevat groene kleurstoffen (chlorofyl) en is de locatie van **fotosynthese**. 2. Chromoplasten = allemaal kleurstoffen - geel (xanthofyl) , oranje (caroteen) , rood. **Kleur**. 3. Leukoplasten = kunnen zetmeel, eiwitten en vetten opslaan. (zetmeelkorrels = leukoplasten met opgeslagen zetmeel.) **Opslag**.
31
# Plantencellen Sommige plasticiden kunnen veranderen van de ene naar de ander. Geef een voorbeeld:
We weten dat wanneer een fruit groeit, dat hij eerst groen is, er is dus veel chlorofyl en dus veel chloroplasten. Vervolgens krijgen deze fruiten andere kleuren, *chloroplasten worden omgezet tot chromoplasten.* groen -> rood/geel/oranje
32
# Plantencellen & dierlijke cellen Het celkern bezit ..., waarin ... zit, vervolgens hebben ze daar ... en die zijn omwikkelt met eiwitten, waar ook het ... is. Tot slot heeft dat ...
1. kernplasma 2. kernlichaampje 3. chromosomen 4. DNA 5. informatie over de bouw van eiwitten die de erfelijke eigenschappen bepalen
33
# Plantencellen & dierlijke cellen Waar worden delen van ribosomen gemaakt en wat zijn ribosomen nou precies + hoe zien ze eruit. Wat is de functie van ribosomen en waar bevinden ze zich?
In het kernlichaampje, deze delen zijn mRNA. Ribosomen bestaan dus uit mRNA **en** eiwitten. Ribosomen zijn kleine bolvormige organellen die, wanneer de delen in het kernlichaampje zijn gemaakt, het kernlichaampje vanuit een **kernporie** verlaten. Ribosomen bevinden zich in het ruw endoplasmatische reticulum en los in het cytoplasma. Functie = eiwitsynthese, op basis van het info in het DNA (**transcriptie**), geven het mRNA deze info aan de ribosomen (mRNA hecht zich aan de ribosomen) en ribosomen leest het af.
34
# Plantencellen & dierlijke cellen Verschil tussen ribosomen en mRNA:
mRNA verlaat de celkern met de belangrijke informatie over de bouw van eiwitten en die vertelt het aan de ribosomen die de eiwitten vervolgens daadwerkelijk bouwen. ribosomen -> chefkok mRNA -> drager van het geheime recept van DNA
35
# Plantencellen & dierlijke cellen Waar gebeurt het transcriptie en hoe komt dat tot stand?
In de celkern, in het kernplasma zijn de chromosomen en het mRNA is ook in de celkern. Vervolgens, nadat mRNA het DNA heeft afgelezen, verlaat het de celkern via een kernporie en bindt het zich aan een ribosoom voor eiwitsynthese.
36
# Plantencellen & dierlijke cellen Wat is een kernporie?
Een opening in de celkern, die het transport van stoffen in en uit de kern kan regelen.
37
# Plantencellen & dierlijke cellen Wat is het endoplasmatische reticulum, het plaats en de soorten?
Het endoplasmatische reticulum is een netwerk van dubbele membranen dat aangesloten is aan de celkern. Het is vol met holtes en kanaaltjes. Er zijn 2 soorten -> Ruwe en Gladde
38
# Plantencellen & dierlijke cellen Het ruw endoplasmatisch reticulum + functie
Het RER heeft ribosomen op het membraan, deze ribosomen geven hun eiwitten af in de holten van het RER. Functie = transport van eiwitten die ribosomen hebben gemaakt en het verpakken en afsnoeren van eiwitmoleculen
39
# Plantencellen & dierlijke cellen Het glad endoplasmatich reticulum + functie
Het GER heeft *geen* ribosomen en speelt een rol in de stofwisseling. Functie = de primaire functie verschilt per celtype. ## Footnote bijv. productie van vetten of hormonen
40
# Plantencellen & dierlijke cellen Wat is het golgisysteem, hoe ziet het eruit en wat is de functie?
Golgisysteem = de plek waar de blaasjes van eiwitmoleculen van het RER naartoe komen. Het golgisysteem is een series van opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma. Functie = opnemen van blaasjes met eiwitmoleculen en bewerken tot hun definitieve vorm, dan snoert het golgisysteem de moleculen af. + productie van lysosomen
41
Wat zijn lysosomen en hun functie?
Lysosomen zijn afgesnoerde blaasjes door het golgisysteem die in de cel blijven. De eiwitten in lysosomen zijn enzymen die stoffen kunnen afbreken. Functie = samensmelten met blaajes die voedings- en afvalstoffen bevatten om af te breken/om te zetten in andere producten.
42
# Plantencellen & dierlijke cellen Hoe zien mitochondrien eruit, wat is de functie, en het plaats in de cel?
Mitochondrien zijn ovaalvormige organellen met een buitenmembraan en een binnenmembraan dat sterk geplooid is. Functie = de energie die een cel nodig heeft te leveren. Het heeft geen specifieke plaats, het zwemt in de cytoplasma.
43
# Plantencellen & dierlijke cellen Hoe maken mitochondrien dit energie beschikbaar voor de cel en wat gebeurt er met dit energie?
Ze maken het vrij door verbranding van glucose door middel van enzymen en zuurstof. Met de energie die hier vrijkomt maken mitochondrien energierijke moleculen van het stof ATP gemaakt. Kortom, mitchondrien verbranden, daar komt energie vrij en daar maken ze ATP moleculen die dan dat energie leveren. ## Footnote Planten kunnen dus CO2 verbranden, maar nemen ook vrijgekomen CO2 weer op voor fotosynthese.
44
Wat is de functie van ATP moleculen?
Ergens in het cel energie nodig? ATP levert het!
45
Wat komt vrij bij de verbranding die mitochondrien uitvoeren?
verbranden van glucose <- enzymen + zuurstof en je krijgt = CO2 en H2O
46
Hoe zien chloroplasten/bladgroenkorrels eruit?
Chloroplasten bezitten net zoals mitochondrien een dubbele membraan -> binnenin bevinden zich membranen die platte blaasjes vormen met daartussen verbindingen. (Net zoals stapels munten.) In deze blaasjes zijn pigmenten (chlorofyl=groen) en enzymen voor fotosynthese.
47
Wat is het molecuulformule voor fotosynthese?
6CO2 + 6H2O (-> door middel van zonne-energie->) 6O2 +C6H12O6
48
Welke rol spelen chloroplasten en mitochondrien bij fotosynthese?
Door middel van water, de zon en koolstofdioxide (CO2) maken chloroplasten zuurstof en glucose. Vervolgens verbranden mitochondrien de glucose met het zuurstof en daar komt energie vrij die het cel gebruikt.
49
Wat is het cytoskelet en hoe ziet het eruit?
cytoskelet = een netwerk van eiwitvezels. Het is een soort skelet tussen het kernmembraan en het celmemraan waar mitochondrien en eiwitvezels inzitten.
50
Wat is het functie van het cytoskelet? + wat kunnen ze vormen?
1. Zorgt ervoor dat de cel zijn vorm behoudt. 2. Zorgt ervoor dat de organellen op hun plaats blijven 3. Zorgt ervoor dat de vorm van een cel eventueel kan veranderen. Sommige cellen kunnen uitstulpingen vormen doordat sommige vezels langer of korter worden. Functie => voortbewegen en fagocytose
51
Wat is fagocytose?
Het insluiten van voedsel of ziekteverwekkers. | Cellen houden hiervan
52
Wat zijn motoreiwitten en wat is hun functie?
Motoreiwitten = speciale eiwitten die het cytoskelet (eiwitvezels) als de weg gebruiken. Functie -> transport. Ze verplaatsen zich langs het cytoskelet om blaasjes met eiwitten te transporteren.
53
Welke 3 manieren van transport via blaasjes zijn er?
1. Exocytose 2. Endocytose 3. Secretie
54
Wat is exocytose?
= afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om eiwitten of afvalstoffen naar buiten het cel te transporteren. (Ze versmelten met het celmembraan voor dit.)
55
Wat is endocytose?
= het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te nemen. (Ze versmelten met het celmembraan voor dit.)
56
Wat is secretie?
= Het afgeven van stoffen door cellen. Breder begrip dan exocytose, want exocytose smelt namelijk samen met het celmembraan.
57
Wat is een endosoom en zijn verband met lysosomen?
Endosoom = het blaasje dat zich afsnoert. Een lysosoom versmelt zich met een endosoom, waarna enzymen in endosomen stoffen afbreken voor lysosomen.
58
Wat zijn cilien en wat zijn hun functie?
= trilharen, organellen die eiwitvezels bevatten en horen tot het cytoskelet. Functie = 1. Waarneming: Ze kunnen waarnemen en signalen doorgeven aan de cel. 2. Voortbeweging: Je kan bewegen met de trilharen. ## Footnote Pantoffeldiertjes kunnen bijvoorbeeld met hun cilien bewegen en voedsel naar hun celmond toeschuiven.
59
Wat is een flagel?
Een organel die dieren hebben en planten niet. Het zijn zweepharen.
60
Wat is het verschil tussen schijnvoetjes en cilien?
Opbouw: 1. Schijnvoetjes zijn vezels die langer of korter worden. 2. Cilien zijn trilharen die eiwitvezels bevatten. Tijd: 1. Schijnvoetjes zijn tijdelijk. 2. Cilien zijn permanent.
61
Wat is het celmembraan/hoe ziet het eruit en waaruit bestaat het?
Het ziet eruit als een dubbele laag **fosfolipiden**, met daarin eiwitten en cholestrol voor stevigheid.
62
Waardoor is het celmembraan slechts een vliesje? + hoezo is dat handig.
Omdat de fosfolipiden constant in beweging zijn. Het kan hierdoor allemaal vormen nemen.
63
Wat is het kop van een fosfolipide en de staart?
Kop = hydrofiel (polair) => waterhoudend. Je noemt dit een **fosfaatgroep**. Staart = hydrofoob (apolair) => watervrezend. Je noemt dit een **vetzuurketen**.
64
Waarin kan een fosfaatgroep en vetzuurketen oplossen?
Fosfaatgroepen zijn oplosbaar in water. Vetzuurketens zijn oplosbaar in vettige stoffen.
65
Polair en apolair ...
... stoten elkaar af.
66
Wat zijn membraaneiwitten en de functie?
Soort kanaaltjes en poortjes in de celmembraan, gebruikt voor transport.
67
Wat zijn receptoreiwitten + functie?
Het zijn eiwitten met koolhydraatketens, maar het kan ook individueel vast aan een fosfolipide zijn. Functie = een rol spelen bij de herkenning van de cel door eiwitten in de membraan van andere cellen.
68
Welke stoffen kunnen makkelijk door de celmembraan en welke niet? + voorbeelden
Apolaire stoffen (vetten, O2, N2, CO2) kunnen makkelijk door de celmembraan. Voor polaire stoffen (ionen, eiwitten, H2) is de celmembraan *ONDOORDRINGBAAR*.
69
Wat bezitten celmembranen die het makkelijk maken voor stoffen om doorheen te gaan?
Poort eiwitten. Er zijn specifieke eiwitten voor specifieke stoffen -> sneller transport.
70
Welke typen wetenschappelijk onderzoek zijn er?
1. Literatuuronderzoek 2. Beschrijvend onderzoek 3. Hypothesetoetsend onderzoek 4. Ontwerpend onderzoek
71
Wat doe je bij literatuuronderzoek en wat is het nut?
= een methode om bestaande kennis over een onderwerp te verzamelen. (Want je onderzoeksvraag kan al beantwoord zijn.)
72
Wat doe je bij beschrijvend onderzoek?
= waarnemingen verzamelen en observatie om het antwoord op je vraag te krijgen. ## Footnote Je kan dit bijvoorbeeld uitleggen in uitschrijvingen, tekeningen, schema's, etc.
73
# Wetenschappelijk onderzoek Wat is data?
Je verzamelde informatie voor je wetenschappelijk onderzoek.
74
# Wetenschappelijk onderzoek Wat is betrouwbaarheid?
= Hoe samenhangend is het wat je meet en is het herhaalbaar door andere wetenschappers zodat ze hetzelfde resultaat krijgen? -> Vast patroon.
75
# Wetenschappelijk onderzoek Wat is validiteit?
= Je meet wat je daadwerkelijk wilt meten en er zijn geen of weinig andere factoren die iets doen.
76
Wat is een hypothesetoetsend onderzoek? En welke methodes kun je hierbij gebruiken?
= een onderzoek waarbij het onderzoeker een manier bedenkt om zijn of haar hypothese/theorie/verklaring te testen. 1. bijv. experimenteren met je experimentgroep en controle-/blancogroep. 2. bijv. interviews/enquetes stellen 3. virtuele experimenten uitvoeren door modellen te maken.
77
# Wetenschappelijk onderzoek Wat is een steekproef?
Een selectie uit een totale groep/populatie voor onderzoek.
78
Wat is een ontwerpend onderzoek? En wat zijn de fasen?
= het ontwerpen van een product als antwoord op je onderzoeksvraag. 1. Voor je product maak je een prototype, een testversie 2. Vervolgens na grondig onderoek van je prototype evalueer je je resultaten en en worden de eisen bijgesteld (desnoods). ## Footnote Het product kan van alles zijn: materiaal, systeem, model, instrument, etc.
79
Wat zijn de fases van wetenschappelijk onderzoek? | ontwerpend en beschrijvend = geen hypothese. ## Footnote Meestal bij hypothesetoetsend komen deze fasen.
1. Waarneming = iets wat je observeert/opvalt waarbiij je het antwoord wilt weten. 2. Onderzoeksvraag = je ziet een natuurverschijnsel en wilt een antwoord -> formuleer een onderzoeksvraag 3. Hypothesevorming = meestal op basis van wat al bekend is, heb je een idee wat er kan gebeuren. 4. Experimentale fase = uitvoering, toets 1 factor per keer. Grotere groepen -> grotere betrouwbaarheid 5. Resultaten = Weergeef zo duidelijk mogelijk je resultaten. 6. Conlusie = Je geeft antwoord op je vraag op basis van je resultaten. Was je goed? = bevestigd. Was je fout? = nieuwe hypothese -> nieuwe experimenten. 7. Discussie = Je kijkt wat goed/slecht ging. Of je betrouwbaarheid/validiteit goed zat en eventueel verschillen te verklaren.
80
Wat is concentratie en waarmee moet je rekening mee houden?
Concentratie = aantal opgeloste stoffen in een bepaalde volume van oplosmiddel. Druk je uit in gram/Liter of miligram/kilogram. Het is opgeloste stoffen PER de TOTALE gewicht van de oplossing, niet oplosmiddel. | deel/geheel x 100 ## Footnote vb. je hebt 9 gram keukenzout en 991 gram water. -> 9/1000 x 100 0.9% = fysiologische zoutoplossing.
81
Wat is diffusie en waarme heeft mee te maken? + regel oplosbaarheid | Welk wand? ## Footnote Geef een voorbeeld.
Diffusie = het proces waarbij stoffen zich van een gebied met *hoge concentratie* opgeloste stoffen verplaatsen **naar** een gebied met *lage concentratie* opgeloste stoffen. Het komt doordat stoffen willen zich gelijkmatig over een omgeving verdelen. Hoe hoger de temperatuur -> hoe hoger de oplosbaarheid -> hoe sneller dit proces. | PERMEABEL!!!! ## Footnote bijv. als je taart bakt, dan gaan de geurstoffen over het hele kamer en zul je de taart vanaf de andere kant van het huis kunnen ruiken.
82
Wat is een permeabele wand en een semi-permeabele wand? ## Footnote Geef voorbeelden in de biologie
Permeabel = de wand is **doorlatend**, grote en kleine moleculen kunnen hier makkelijk doorheen. Semi - permeabel = de wand is **selectief** doorlaatbaar, alleen watermoleculen kunnen passeren. ## Footnote Celwand = permeabel - Celmembraan = semi-permeabel -> bij verbranding van glucose (O2 en CO2 kunnen makkelijk passeren naar het bloed.)
83
Wat is osmose en wat heeft mee te maken? | Welk wand? ## Footnote Geef een voorbeeld.
Osmose is het omgekeerde diffusie: alleen watermoleculen verplaatsen zich door een semi-permeabele wand van een gebied met *lage concentratie* opgeloste stoffen (hoge waterconcentratie) **naar** een gebied met *hoge concentratie* opgeloste stoffen (lage waterconcentratie). | SEMI-PERMEABEL! ## Footnote Als je rode bloedcellen in demi water doet! -> hypotoon
84
Kost osmose en diffusie energie vanuit de cel? Wat is een kenmerk van stoffen in een oplossing?
1. NEE!!!!!!!!!!!!!!!!!! 2. Stoffen in een oplossing zijn voortdurend in beweging.
85
Wat is het osmotische waarde en welk regel geldt hierbij?
Het osmotische waarde is het aantal opgeloste stoffen in een bepaald volume. Hoe hoger de osmotische waarde -> hoe hoger de concentratie -> hoe meer deeltjes in een bepaalde volume.
86
Wat is het osmotische druk en welke regel geldt hierbij?
Osmotische druk is de kracht die water uitoefent om door een membraan te bewegen naar een gebied met een hogere concentratie opgeloste stoffen. -> de oplosmiddel met de laagste osmotische waarde oefent osmotische druk uit, want het 'zuigt water' van de oplosmiddel met de hoogste osmotische waarde. Hoe groter het verschil tussen osmotische waardes, hoe groter de osmotische druk.
87
Wat zijn aquaporines en wat is de functie van aquaporines? + de regel
Aquaporines = speciale eiwitten voor een snel transport van watermoleculen. Functie = snel transport, watermoleculen kunnen wel door de celmembraan, maar heel traag. Hierdoor zijn celmembranen semi-permeabel! Hoe groter de dichtheid van aquaporines in een celmembraan -> hoe groter de doorlaatbaarheid van water!
88
Wat betekent isotoon?
Dat de osmotische waarde in de omgeving en in de grondplasma van (bijv.) een rode bloedcel **hetzelfde** is.
89
Wat betekent hypotoon en wat is het gevolg? + woord
De osmotische waarde in de omgeving is **lager** dan in het grondplasma van bijvoorbeeld een rode bloedcel. -> gevolg: osmose, de watermoleculen 'worden opgezuigd' en de rode bloedcel barst! Hypo = laag, lage osmotische waarde in de omgeving.
90
Wat betekent hypertoon en wat is het gevolg? + woord
De osmotische waarde in de omgeving is **hoger** dan in de grondplasma van bijvoorbeeld een rode bloedcel. -> gevolg: osmose, het rode bloedcel heeft te weinig water en het kan doodgaan. Hyper = hoog, hoge osmotische waarde in de omgeving.
91
Sommige dieren gebruiken osmose om hun water te regulieren. Geef een voorbeeld + hoe doen ze dat.
Pantoffeldiertjes. De grondplasma van deze diertjes hebben een grote osmotische waarde -> water wordt opgenomen. -> persen van water die overblijft door porien weg.
92
Is isotoon,hypertoon of hypotoon handig voor plantencellen? Waarom?
Hyotoon, zo nemen plantencellen door de celwand met de aquaporines water en zwelt het op. Het barst niet, want ze hebben stevige celwanden. Dit druk van opzwelling heet **turgor** en het geeft planten stevigheid. Daarom moeten je ze water geven! ## Footnote Net als hoe je een band van je fiets met lucht vult! Lekker stevig en het barst niet door de stevige band/celwand.
93
Wat gebeurt er bij hypertoon bij plantencellen en wat is de term die erbij hoort?
Als er te veel verdamping is en niet genoeg water, is de vacuole met vocht klein. De osmotische waarde zal in de omgeving stijgen en al het vocht gaat eruit. -> het celmembraan zal krimpen en loslaten van het celwand. (want celmembranen zijn vervormbaar.) Dit proces heet **plasmolyse**.
94
Waarom wordt het weefsel van planten bruin na plasmolyse?
=> het weefsel gaat dood, het wordt bruin, want de bladgroenkorrels (chlorofyl,groen) verdwijnen.
95
Wat gebeurt er bij isotone plantencellen en wat is de term die erbij hoort?
Door verdamping kan het zijn dat de vacuole met vocht kleiner wordt. Dit is niet ideal, maar het weefsel leeft. Dit proces heet **grensplasmolyse**.
96
# Van isotoon, hypertoon en hypotoon: Wat willen dierlijke en plantencellen?
Dierlijk = isotoon! Plantelijk = turgor/hypotoon!
97
Wat is passief transport en noem wat voorbeelden hierbij.
= transport waarbij er **geen** energie voor nodig is! Dit kan bij speciale transport/poorteiwitten, maar hoeft niet. ## Footnote bijvoorbeeld osmose en diffusie! CO2 en O2 (apolaire stoffen) bij diffusie dwars door een fosfolipidenlaag heen!
98
Wat is het verschil tussen diffusie en gefaciliteerde diffusie?
Alles is hetzelfde, behalve het feit dat gefaciliteerde diffusie door eiwitkanaaltjes of poorten gaat, diffusie niet .
99
Hoe werkt een transporteiwit bij bijvoorbeeld glucose?
Een glucosemolecuul hecht zich specifiek aan een transporteiwit om het te openen. Dit kost geen energie.
100
Wat is een eigenschap van transporteiwitten + waar is passief transport afhankelijk van?
Transporteiwitten kunnen maar 1 specifiek stof transporteren. Transport is afhankelijk van het concentratieverschil in de grondplasma en de omgeving.
101
Wat is actief transport en wat zijn de processen die hierin meespelen?
= transport dat energie nodig heeft om stoffen te kunnen transporteren. Hierin wordt een ATP molecuul omgezet naar ADP en P, bij deze omzetting komt energie vrij die gebruikt wordt voor actief transport.
102
Kortom: Is er energie nodig? Is het specifiek voor 1 bepaalde stof? Kan de opname geregulierd worden? ## Footnote Bij diffusie direct door de fosfolipiden, osmose, passief transport en actief transport door eiwitten...
Diffusie: Nee, Nee, Nee Osmose: Nee, Ja, Nee P. transport: Nee, Ja, ja en nee A. transport: Ja, Ja, Ja
103
Klievingsdelingen, hoezo worden ze steeds kleiner?
De cellen ondergaan geen groei daartussen, waardoor je steeds minder cytoplasm overhoudt en het dus steeds kleiner wordt.