BVJ VWO 4 H5 + H6 TW4 Flashcards
(89 cards)
Ecologie =
de wetenschap die de wisselwerking tussen organismen en hun omgeving bestudeert
De milieu beinvloedt de dieren…
en de dieren beinvloeden het milieu!
levensgemeenschap =
verschillende populaties die samen leven in een ecosysteem
Biotische factoren =
invloeden afkomstig van de levende natuur
abiotische factoren =
de abiotische factoren in een ecosysteem vormen samen …
invloeden van de levenloze natuur
een biotoop
Ecosysteem =
min of meer begrensd gebied waarin wisselwerking plaatsvindt tussen biotische en abiotische factoren
Noem voorbeelden van abiotische en biotische factoren op een soort:
biotisch
- voedsel
- concurrentie
- predatie
- ziekteverwekkers
abiotisch
- lucht
- wind
- licht
- temperatuur
Binnen een ecosysteem heeft elke soort zijn eigen habitat , wat is een habitat?
het leefgebied van een organisme
Systeem aarde =
alle ecosystemen bij elkaar
Diepgang in abiotische factor: bodem
- zand = veel lucht en weinig water kan water niet goed houden
- klei = weinig lucht en veel water, kan water en voedingszouten goed vasthouden
- humus = mengsel van organische en anorganische stoffen en micro-organismen
- andere factoren: pH graad, grondwatertoestand, gehalte voedingszouten
Diepgang in abiotische factoren: licht
- nodig voor fotosynthese
- daglengte heeft invloed op tijdstip voortplanting
- in oppervlaktewater kan licht alleen kort door
Diepgang in abiotische factoren: water
- landplanten in water = zwak wortelstelsels, veel huidmondjes
- landplanten in droog milieu = precies andersom
Diepgang in abiotische factoren: temperatuur
- enzymactiviteit is afhankelijk van temp.
Microklimaat =
abiotische factoren zijn bij elke plek beetje anders, iedereen is uniek en heeft zijn eigen microklimaat!
Soortensamenstelling =
verschillende soorten die in een gebied voorkomen
abiotische factoren hebben invloed op:
de soortensamenstelling
Tolerantie =
het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen!
tolerantiegrens =
het punt waarbij dieren nog net kunnen overleven, voor die grens is de schommeling van de abiotische factor te extreem
optimum =
de waarde van een abiotische factor die het beste is voor de organisme
Optimumkromme =
een soort bellcurve waarbij het aantal individuen wordt uitgezet tot een abiotische factor.
Beperkende factor =
een abiotische factor die bepaalt hoeveel organismen van een soort in een gebied kunnen leven.
voorbeeld: lichtintensiteit die bepaalt hoeveel planten fotosynthese aan kunnen gaan.
Soorten met een grote tolerantie…
hebben een grote verspreidingsgebied
verspreidingsgebied=
het gebied op aarde waar een soort voorkomt.
**
Concurrentie en natuurlijke selectie:
organismen concurreren om voedsel, leefgebied, etc. maar het organisme die het beste aangepast is, wint de andere concurrenten