{ "@context": "https://schema.org", "@type": "Organization", "name": "Brainscape", "url": "https://www.brainscape.com/", "logo": "https://www.brainscape.com/pks/images/cms/public-views/shared/Brainscape-logo-c4e172b280b4616f7fda.svg", "sameAs": [ "https://www.facebook.com/Brainscape", "https://x.com/brainscape", "https://www.linkedin.com/company/brainscape", "https://www.instagram.com/brainscape/", "https://www.tiktok.com/@brainscapeu", "https://www.pinterest.com/brainscape/", "https://www.youtube.com/@BrainscapeNY" ], "contactPoint": { "@type": "ContactPoint", "telephone": "(929) 334-4005", "contactType": "customer service", "availableLanguage": ["English"] }, "founder": { "@type": "Person", "name": "Andrew Cohen" }, "description": "Brainscape’s spaced repetition system is proven to DOUBLE learning results! Find, make, and study flashcards online or in our mobile app. Serious learners only.", "address": { "@type": "PostalAddress", "streetAddress": "159 W 25th St, Ste 517", "addressLocality": "New York", "addressRegion": "NY", "postalCode": "10001", "addressCountry": "USA" } }

BVJ VWO H3 - TW2 Flashcards

Genetica (61 cards)

1
Q

Wat is genotype

verschil eukaryoten en prokaryoten

A

Alle erfelijke info van een organisme in de celkern. (behalve bij prokaryoten, ze hebben geen celkern, bij hun drijft het in de cytoplasma.

eukaryoten= cel met celkern, prokaryoten niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is fenotype

A

alle uiterlijke info van een organisme

vb. bloedgroep, huidskleur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fenotype kan beinvloedt worden door 2 dingen:

A
  1. genotype
  2. milieufactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een modificatie?

A

Als het fenotype verandert door milieufactoren.-> deze modificaties worden niet direct doorgegeven aan nageslacht.

bijv. haar verven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn chromosomen?

A

langgerekte draden met eiwitten en DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit bestaat DNA?

A

DNA is opgebouwd uit 4 verschillende bouwstenen van nucleotiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat een nucleotide?

A

stikstofbase, fosfaatgroep en een suiker (bijv. desoxyribose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 4 stikstofbasen bestaan?

binas tabel..

A

guanine, adenine, thymine en cytosine.

71E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is DNA-sequentie?

A

de volgorde van nucleotiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een DNA-molecuul?

A

Een stappeling van nucleotiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is bijzonder aan de positie van stikstofbasen>

A

ze zijn gespiegeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer gebeurt spiralisatie?

A

tijdens de profase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn chromosomenparen? en ander naam van lichaamscellen.

A

Chromosomenparen zijn 2 chromosomen die erg op elkaar lijken, die komen voor in lichaamscellen; somatische cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel chromosomen heeft de mens in totaal + chromosomenparen?

A

46 chromosomen. 23 chromosoomparen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Er zijn 2 versies van chromosomen:

A
  1. autosomen= 22 gelijke chromsomen (homoloog)
  2. /geslachtschromosomen = het 23e paar die het geslacht bepaalt. (dus alleen 1 paar bepaalt het)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is op te merken tussen chromosomenparen vrouw en man>

A

Vrouw heeft alleen maar homologe chromosomenparen en man heeft dat ook, behalve 23e de geslachtschromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn homologe chromosomen en waarvoor moet je opletten?

A

= chromosomen van gelijke vorm en lengte.

let op! ze zijn niet identiek en bezitten verschillende erfelijke info/eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Definitie genoom, gen en allel:

A

Genoom=Alle DNA-moleculen in een cel.
gen = bevat info voor 1 erfelijke eigenschap.
allel = versie van die eigenschap

dus stel genoom is de boek, gen is de hoofdstuk en allel is een versie van die hoofdstuk. dus gen is haarkleur en allel is zart,blond, bruin haar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is genexpressie?

A

= het wel of niet tot uiting komen van een bepaald gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarvoor moet je opletten bij genexpressie en ‘aan of uit’ ding?

A

gen gevat info voor 1 erfelijke eigenschap, maar die kan willekeurig aan of uit op basis van omgevingsfactoren.

genotype verandert niet, maar fenotype wel!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is gen inactiviteit>

A

Genen die uitstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een genenpaar, waar komen ze voor en waardoor bestaan ze?

A

Het paar van genen dat een eigenschap bepaalt. Ze komen voor in lichaamscellen en ze bestaan doordat je een gen van je moeder en de ander van je vader krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Verschil allenpaar en genenpaar.

A

Genenpaar is meer algemeen, dus genenpaar voor haarkleur van je moeder en van je vader.

allelenpaar is meer specifiek naar zwart,blond, etc. haar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is homozygoot en heterozygoot?

A

Homozygoot = beide allelen bevatten dezelfde versie van een erfelijke eigenchap.

Heterozygoot = beide allelen van een eigenschap bevatten verschillende info.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is recessief en dominant?
dominant = allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype. recessief = allel dat alleen tot uiting komt als er geen dominante aanwezig is.
26
Notatie van dominant, recessief en bijv. homo of heterozygoot.
d: A r: a homo: aa of AA hetero: Aa
27
Onvolledig dominant/intermedair fenotype =
Wanneer beide eigenschappen niet overheersen en volledig tot uiting komen in het fenotype.
28
Codominantie =
Wanneer beide eigenschappen wel overheersen en tot uiting komen in het fenotype.
29
Recombinatie =
Het herverdelen van erfelijke eigenschappen.
30
Waar kan recombinatie plaatsvinden en hoe bereken je alle mogelijke variaties tijdens meiose 1?
Het kan zich plaatsvinden in meiose 1 + crossing over en geslachtelijke voortplanting, bij ongeslachtelijke niet, want dat is gwn copy and paste. Om het aantal kansen te berekenen neem je de formule 2n en vul je voor n het aantal chromosomenparen in: 2^23 = 8,4 miljoen voor mens.
31
Wat geeft genetische variatie?
een grote overlevingskans
32
Waaruit behalve meiose 1 + crossing over en geslachtelijke voortplanting kan genetische variatie komen?
Mutaties = veranderingen in het DNA>
33
definitie monohybride kruisingen?
mono = 1, je let op slechts 1 erfelijke eigenschap.
34
Stappenplan voor monohybride kruising?
1. Noteer P en de genotypen van ouders (liefst vrouw voorin) 2. Noteer F1 (generatie 1) en zet de gameten (dus niet Aa, maar A of a nu) neer en kruis ze. 3. Noteer kansen of verhoudingen, vereenvoudig als nodig. 4. Je kan weer verder met F2 als nageslacht onderling kruist.
35
Verhoudingen genotype en fenotype bij de volgende genotypen van ouders: 1. Aa x Aa 2. Aa x aa 3. Aa x AA 4. AA x aa
1. fenotype = 3:1 genotype = 1:2:1 2. fenotype= 1:1 genotype=1:1 3. fenotype=1 genotype= 1:1 4. fenotype=1 genotype=1
36
Mens heeft .. autosomen en .. geslachtschromosomen.
44 en 2.
37
Hoe kun je het karyotype ook noteren?
Als een code: [46, XX] of [46, XY]
38
Gameten ontstaan door meiose, dus individueel, wat kan een vrouw en wat kan een man doorgeven?
Vrouw XX kan alleen X chromosoom geven Man XY kan beide doorgeven.
39
Waardoor wordt het geslacht van de mens bepaald?
door de geslachts-chromosoom in de spermacel.
40
Hoe noem je genen die op het x-chromosoom voorkomen?
X-chromosomale genen.
41
Wat is een draagster>
Iemand die heterozygoot is voor een aandoening/eigenschap/blablabla. Bij x-chromosomale genen, kan alleen de vrouw dat zijn: X^A x^a
42
Waarom kunnen mannen niet heterozygoot of homozygoot zijn als het gaat om x-chromosomale genen?
Want ze hebben maar 1 X chromosoom: X^aY of X^Ay.
43
Waardoor bevat de Y-chromosoom minder info?
Omdat het kleiner en korter is.
44
Waardoor zijn x-chromosomale aandoeningen eerder bij mannen dan vrouwen?
Vrouwen hebben eventueel de mogelijkheid om een dominant allel te hebben om de aandoening te compenseren, mannen niet, ze kunnen het of hebben of niet. vrouw: X^A X^A of X^A X^a man: X^AY
45
Waarvoor moet je opletten als je een kruisingsschema maakt bij een x-chromsomaal gen aandoening en ze vragen voor specifiek de geslacht van de kind erbij?
Je doet dat 50% (kans dat het een zoon of dochter is) x de kans dat dat geslacht die aandoening heeft.
46
Vaders geven hun zonen altijd..
de Y-chromosoom.
47
Mannen met aandoening geven hun ziekte aan hun kleinzonen via de ..
dochter.
48
Wat is een dihybride kruising?
overerving van 2 erfelijke eigenschappen waarbij 2 allelenparen betrokken zijn. (verschillende loci)
49
Onafhankelijk/ongekoppelde overerving=
Wanneer genenparen in verschillende chromosomenparen liggen, kunnen deze onafhankelijk van elkaar in gameten komen.
50
Voor dihybride kruisingen moet je goed opletten..
op de mogelijkheden van gameten.
51
Je kunt jezelf checken voor het kijken van hoeveel gameten er kunnen komen bij dihybride kruisingen, hoe?
Door een rekensom te maken! Kijk naar de genotype: -> Aa-> je kunt of a of A doorgeven, dus 2. -> aa -> je kunt alleen a doorgeven, dus 1. AabbCc = 2 x 1 x 2 = 4
52
# Speciale manieren van overerving Multiple allelen =
voor sommige erfelijke eigenschappen zijn er meer dan 2 allelen. dus niet de normale recessieve en dominante dinge, want dat zijn er maar 2.
53
# Speciale manieren van overerving genotypen van verschillende bloedgropen:
bloedgroep AB (codominant) = I^A en I^B bloedgroep B = I^B I^B of I^B en i Bloedgroep A = I^A I^A of I^A en i bloedgroep O = ii
54
# Speciale manieren van overerving Letale factor=
gen dat alleen in bepaalde vorm (bijv. homozygoot) leidt tot de dood van een individu.
55
Waar moet je voor opletten bij letale factor?
Je telt de vierkantje van de dode individu niet mee met de verhouding. dus 1/3 enzo en niet 1/4.
56
Gekoppelde overerving=
genenparen op dezelfde chromosoom, gekoppelde genen
57
Wat is cross-over en wanner vindt het plaats?
1. tijdens spiralisatie kunnen chromosomendeeltjes uitgewisseld worden. 2. tijdens metafase van meiose 1.
58
Wat is Mitochondriale overerving , waauit komt het voort en hoe werkt het?
Mitochondrien bevatten DNA-moleculen in kleine hoeveelheden; mtDNA. Het wordt uitsluitend van vrouwen geerfd; eicellen. Want tijdens bevruchting gaat de kop van de spermacel in eicel, de mitochondiren blijven achter. Dus alleen maternaal geerfd.
59
tweelingenonderzoek=
je kunt dit onderzoek uitvoeren om erachter te komen of milieufactoren of genotype invloed hadden op de fenotype.
60
Verschil een-eiige tweelinge en twee-eiige tweeling voor genetica?
eeneiige tweeling= dezelfde genotype twee-eiige = NIET. je kunt dus bij eeneiige onderzoek doen met nature en nurture ding.
61
Wijzingen in genexpressie zijn..
omkeerbaar, erfelijk en soms stabiel.