Capítulo 5 S-N Flashcards
(95 cards)
1
Q
Despertarse (ie)
A
Wakker worden
2
Q
Levantarse
A
Opstaan
3
Q
Ducharse
A
Douchen
4
Q
Aburrirse
A
Zich vervelen
5
Q
Divertirse (ie)
A
Zich vermaken
6
Q
Vestirse (i)
A
Zich aankleden
7
Q
Ponerse
A
Aantrekken
8
Q
llamarse
A
Heten
9
Q
Acostarse (ue)
A
Naar bed gaan
10
Q
Tener ganas de
A
Zin hebben in
11
Q
Hacer los deberes
A
Huiswerk maken
12
Q
Darse prisa
A
Opschieten
13
Q
Un montón
A
Een hoop
14
Q
Dejar
A
Lenen
15
Q
Dar igual
A
Niet uitmaken
16
Q
Ni siquiera
A
Zelfs niet
17
Q
El armario
A
De kast
18
Q
La vida diaria
A
Het dagelijks leven
19
Q
El gimnasio
A
De sportschool
20
Q
El jersey
A
De trui
21
Q
Pesado/-a
A
Vervelend
22
Q
Soleado/-a
A
Zonnig
23
Q
Enamorado/-a
A
Verliefd
24
Q
Desafortunademente
A
Jammer genoeg
25
Desayunar
Ontbijten
26
Cenar
Eten (avond)
27
llegar
Aankomen
28
Charlar
Klestsen
29
Ir al colegio
Naar school gaan
30
Salir
Uitgaan
31
Dormir
Slapen
32
Conocer
(Leren) kennen
33
Contar
Vertellen
34
El intercambio
De uitwisseling
35
La maleta
De koffer
36
El dinero
Het geld
37
El pan integral
Het bruinbrood
38
La bici
De fiets
39
Enviar
Versturen
40
Alojarse
Logeren
41
Gastar
Uitgeven
42
Echar de menos
Missen
43
Adivinar
Raden
44
Temprano
Vroeg
45
Abierto/-a
Open
46
Agotado/-a
Uitgeput
47
Estupendo/-a
Geweldig
48
Mucho mejor
Veel beter
49
En parejas
In tweetallen
50
Traer
Meenemen
51
Mostrar
Laten zien
52
El alemán
Duits
53
La geografía
Aardrijkskunde
54
Las rebajas
De uitverkoop
55
La ropa
De kleding
56
El despertador
De wekker
57
El entrenador
De trainer
58
El equipo
Het team
59
La camiseta
Het T-shirt
60
La prueba
De toets
61
La nota
Het cijfer
62
El mensaje
De boodschap
63
Pelearse
Ruziemaken
64
Obedecer
Gehoorzaam
65
Ofrecer
Aanbieden
66
Reconocer
Herkennen
67
Agradecer
Dankbaar zijn
68
Aparecer
Verschijnen
69
Conducir
Rijden
70
Traducir
Vertalen
71
Introducir
Introduceren
72
Producir
Produceren
73
Compartir
Delen
74
Prohibir
Verbieden
75
Prometer
Beloven
76
Devolver
Teruggeven
77
Proponer
Voorstellen
78
Estar harto/-a de
Het zat zijn
79
Ahorrar
Sparen
80
Estudiar
Studeren
81
Ayudar
Helpen
82
El tampón de oído
Het oordopje
83
La deuda
De schuld
84
El curso de natación
De zwemtraining
85
Mejor
Beter
86
Peor
Slechter
87
Suficiente
Voldoende
88
Insuficiente
Onvoldoende
89
Tímido/-a
Verlegen
90
Honesto/-a
Eerlijk
91
Perezoso/-a
Lui
92
Mirar la tele
Televisiekijken
93
Tomar algo
Iets drinken
94
Or a bailar
Gaan dansen
95
Tocar música
Muziek maken
