casus 3 Flashcards

(40 cards)

1
Q

welke twee paar arteries vormen de primaire bloedtoevoer naar de hersenen?

A

Aa. vertebrales (ontspringen uit a. subclavia).
Aa. carotides internae (via carotiskanalen de schedel in).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de drie takken van elke a. vertebralis vóór samenvloeiing tot a. basilaris.

A

A. spinalis anterior (ruggenmerg, ventraal).
A. spinalis posterior (ruggenmerg, dorsaal).
A. inferior posterior cerebelli (medulla oblongata en cerebellum).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke vier takken ontstaan uit de a. basilaris, van caudaal naar craniaal?

A

AICA (a. inferior anterior cerebelli).
Aa. labyrinthi (binnenoor).
Aa. pontis (pons).
Aa. superiores cerebelli (bovenste cerebellum).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ontstaat de cirkel van Willis?

A

Hoe ontstaat de cirkel van Willis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke structuren lopen door de sinus cavernosus?

A

In de sinus: A. carotis interna en n. abducens (VI).
In de laterale wand: Nn. oculomotorius (III), trochlearis (IV), V1 (ophthalmicus), V2 (maxillaris).
Mnemonic: “OTOM CAT” voor lateral wall: Oculomotor (III), Trochlear (IV), Ophthalmic (V1), Maxillary (V2); Carotis en Abducens in de sinus.
Klinisch: Sinus cavernosus-trombose → diplopie, chemose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe draineren oppervlakkige en diepe cerebrale venen?

A

Oppervlakkig: Via vv. corticales en medullares → sinus durae matris.
Diep: Via v. magna cerebri → sinus rectus.
Klinisch: Sinustrombose → verhoogde intracraniële druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem de drie hersenvliezen en hun belangrijkste functies.

A

Dura mater (bescherming, bevat sinussen).
Arachnoïdea (CSF in subarachnoïdale ruimte, villi voor absorptie).
Pia mater (volgt hersenplooien, bevat bloedvaten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar wordt CSF geproduceerd en hoe wordt het geabsorbeerd?

A

Productie: Plexus choroideus.
Absorptie: Via arachnoïdale villi → sinus sagittalis superior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een belangrijk verschil tussen dura mater rond de hersenen en het ruggenmerg?

A

Hersen-dura: Twee lagen (periostaal + meningeaal).
Ruggenmerg-dura: Geen periostale laag; omgeven door epidurale ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke sinus verzamelt bloed uit de v. magna cerebri?

A

Sinus rectus.
Verloop: Diepe venen → v. magna cerebri → sinus rectus → confluens sinuum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de normale cerebrale bloedstroom en waarom is autoregulatie cruciaal?

A

750 ml/minuut.
Neuronen zijn intolerant voor ischemie; autoregulatie houdt de doorbloeding constant ondanks bloeddrukschommelingen (60–140 mmHg).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Binnen welk bloeddrukbereik functioneert cerebrale autoregulatie?

A

60–140 mmHg.
Mnemonic: “60 tot 140, brein blijft vitaal.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de vier mechanismen van cerebrale autoregulatie.

A

Systemisch neurogeen (baroreflex via n. glossopharyngeus/vagus).

Lokale myogene regulatie (vasculaire gladde spiercellen).

Lokale metabolische regulatie (CO₂, H⁺, O₂, astrocyten).

Collaterale circulatie (bijv. cirkel van Willis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe beïnvloedt CO₂ de cerebrale bloedvaten?

A

↑ CO₂ → vasodilatatie (via vorming van H⁺ uit koolzuur).
↓ CO₂ (hyperventilatie) → vasoconstrictie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe werkt de baroreflex bij cerebrale autoregulatie?

A

Baroreceptoren in a. carotis signaleren drukveranderingen → signalen via n. glossopharyngeus/vagus naar medulla oblongata → aanpassing vaatweerstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke rol spelen astrocyten in de metabolische autoregulatie?

A

Astrocyten koppelen neuronale activiteit aan bloedstroom door vasoactieve stoffen (bijv. stikstofmonoxide) af te geven.

Neuronale activiteit ↑ → astrocyten → vasodilatatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem drie voorbeelden van collaterale circulatie in de hersenen.

A

Cirkel van Willis (verbindt voorste/achterste circulatie).
Leptomeningeale collateralen (oppervlakkige vaten in dura/arachnoidea/pia).
Anastomose a. ophthalmica met a. maxillaris.

18
Q

Hoe reguleert het myogene mechanisme de cerebrale doorbloeding?

A

Gladde spiercellen in vaatwanden reageren op drukveranderingen → passieve rek → vasoconstrictie/vasodilatatie.
Voorbeeld:

Bloeddruk ↑ → vasoconstrictie om perfusie constant te houden.

19
Q

Waarom heeft O₂ minder invloed op autoregulatie dan CO₂?

A

Hersenen zijn primair gevoelig voor CO₂/pH (snelle pH-veranderingen).
O₂ heeft pas effect bij ernstige hypoxie (PaO₂ < 50 mmHg).

20
Q

Waar bevinden leptomeningeale collateralen zich en wat is hun functie?

A

In dura mater, arachnoidea en pia mater.
Zorgen voor diffuse bloedtoevoer over het hersenoppervlak bij arteriële occlusie.

21
Q

Hoe werkt een CT-scan en welke weefseldichtheden zijn herkenbaar?

A

echniek: Röntgenbundels meten absorptie door weefsels → gereconstrueerd tot pixels.
Dichtheden:
Bot (wit), hersenweefsel (grijs), liquor (zwart).

22
Q

Wanneer wordt contrast gebruikt bij CT?

A

Vasculaire afwijkingen (bv. tumoren met veel bloedvaten).
Beschadigde bloed-hersenbarrière (bv. maligne tumoren → contrast lekt uit).

23
Q

Waarom is CT eerste keus bij verdenking op hersenbloeding?

A

CT: Snel, breed beschikbaar, goed voor hyperdense bloedingen (wit).
MRI: Langzamer, minder toegankelijk, maar gevoeliger voor kleine laesies.

24
Q

Hoe werkt MRI en waarom is het veilig?

A

Techniek: Sterk magneetveld + radiogolven exciteren waterstofprotonen → signalen omzetten in beeld.
Veiligheid: Geen ioniserende straling.
Contra-indicatie: Metalen implantaten (pacemaker).

25
Hoe verschillen T1- en T2-beelden?
T1: Korte T1 (fel): Vet (wit), contrastmiddel. Lange T1 (donker): Liquor. T2: Lange T2 (fel): Liquor, oedeem. Korte T2 (donker): Bot.
26
Wat definieert T1- en T2-relaxatietijd?
T1: Tijd voor protonen om terug te keren naar evenwicht langs het magneetveld. T2: Tijd voor protonen om synchroon te blijven tollen (defasering).
27
Wanneer kies je voor MRI i.p.v. CT?
MRI: Detailrijke beelden van zacht weefsel (tumoren, MS-laesies, hersenstam). CT: Acuut trauma, botafwijkingen, contra-indicaties voor MRI.
28
Hoe ziet een acute bloeding eruit op MRI?
Acuut bloed (1-2 dagen): Hypointens (donker) op T2* (GRE/SWI-sequenties). Subacuut bloed (>3 dagen): Hyperintens (fel) op T1 door methemoglobine.
29
Welke techniek toont vroeg herseninfarct het best?
MRI met DWI (Difusion-Weighted Imaging): Toont infarct binnen minuten als hyperintens (fel). CT: Infarct pas na 6–24 uur zichtbaar (hypodens).
30
Noem absolute contra-indicaties voor MRI.
Pacemaker/ICD. Metaalsplinters in oog/hersenen. Cochleaire implantaten (niet-MRI-veilig).
31
Wat is het verschil tussen extracerebrale en intracerebrale bloedingen?
Extracerebrale: Tussen schedel en hersenen (epiduraal, subduraal, subarachnoïdaal). Intracerebrale: In het hersenparenchym (bv. hypertensieve bloeding in basale kernen).
32
Waar bevindt een epiduraal hematoom zich en wat is de oorzaak?
Locatie: Tussen schedel en dura mater (periostale laag). Oorzaak: Arteriële bloeding (meestal a. meningea media) na schedelfractuur.
33
Hoe ontstaat een subduraal hematoom en waarom is het gevaarlijk?
Locatie: Tussen dura en arachnoïdea. Oorzaak: Veneuze bloeding (bridging veins) na mild/chronisch trauma (bv. bij ouderen).
34
Wat zijn typische symptomen van een subarachnoïdale bloeding? Antwoord:
Plotse "thunderclap" hoofdpijn, nekstijfheid (meningisme), fotofobie. Oorzaak: Meestal ruptuur van arterieel aneurysma (bv. cirkel van Willis). Diagnose: CT-scan (acuut) → hyperdens bloed in sulci. Lumbaalpunctie (xyantochromie).
35
Welke hersengebieden zijn vaak aangedaan bij hypertensieve intracerebrale bloedingen?
Basale kernen (putamen, globus pallidus), thalamus, pons, cerebellum. Gevolg: Capsula interna-schade → contralaterale hemiplegie.
36
Waarom veroorzaken hersenbloedingen nekstijfheid?
Bloed in subarachnoïdale ruimte → ontsteking van hersenvliezen → meningisme. Symptomen: Nekpijn, positief Kernig- en Brudzinski-teken.
37
Match de bloeding met de oorzaak: A. Epiduraal hematoom B. Subduraal hematoom C. Subarachnoïdale bloeding D. Intracerebrale bloeding Hypertensie Traumatische schedelfractuur Aneurysmaruptuur Bridging veins-scheur
A2, B4, C3, D1.
38
Welke beeldvorming kies je bij verdenking op acute hersenbloeding?
Eerste keus: CT-scan zonder contrast (snel, detecteert hyperdense bloed). MRI: Voor kleine bloedingen of chronische hematomen (bv. gradiënt-echo/T2).
39
Waarom zijn de basale kernen gevoelig voor bloedingen bij hypertensie?
Lenticulostriate arteriën (takken a. cerebri media) zijn kleine, rechtopstaande vaten → kwetsbaar voor hoge druk. Gevolg: Bloeding in capsula interna → hemiplegie.
40