Chapter 2 Flashcards
(67 cards)
1
Q
address, the
A
adres, het
2
Q
car, the
A
auto, de
3
Q
to accompany
A
begeleiden
4
Q
quite
A
best wel
5
Q
to move
A
bewegen
6
Q
blue
A
blauw
7
Q
to stay
A
blijven
8
Q
book, the
A
boek, het
9
Q
to do grocery shopping
A
boodschappen doen
10
Q
letter, the
A
brief, de
11
Q
neighbour, the
A
buurman, de
12
Q
to thank
A
danken
13
Q
to dance
A
dansen
14
Q
dancing lesson, the
A
dansles, de
15
Q
door, the
A
deur, de
16
Q
to drink
A
drinken
17
Q
egg, the
A
ei, het
18
Q
terrible/very
A
erg
19
Q
to eat
A
eten
20
Q
to cycle
A
fietsen
21
Q
movie, the
A
film, de
22
Q
soon
A
gauw
23
Q
luck/happiness, the
A
geluk, het
24
Q
guitar, the
A
gitaar, de
25
to like to do/please
graag
25
to love
houden van
26
house number, the
huisnummer, het
27
every
ieder
28
everybody
iedereen
29
to jog
joggen
30
time, the
keer, de
31
kitchen, the
keuken, de
32
colour, the
kleur, de
33
coffee, the
koffie, de
34
to cook
koken
35
to cost
kosten
36
cold, the
kou, de
37
age, the
leeftijd, de
38
to join
meegaan
39
most of the time
meestal
40
beautiful
mooi
41
tomorrow
morgen
42
mouse, the
muis, de
43
music, the
muziek, de
44
after
na
45
nose, the
neus, the
46
nothing
niets
47
never
nooit
48
number, the
nummer, het
49
us
ons
50
postal code, the
postcode, de
51
to travel
reizen
52
to run
rennen
53
price, the
tarief, het
54
to stay at home
thuisblijven
55
time, the
tijd, de
56
a lot, much
veel
57
to find
vinden
58
fish, the
vis, de
59
to fish
vissen
60
awful
vreselijk
61
free
vrij
62
woman, the
vrouw, de
63
to walk/ hike
wandelen
64
weekend, the
weekend, het
65
to feel like
zin hebben
66
to swim
zwemmen
