Chapter 4 Flashcards
(101 cards)
1
Q
in the evening
A
’s avonds
2
Q
in the afternoon
A
’s middags
3
Q
in the morning
A
’s morgens
4
Q
to get dressed
A
aankleden (zich- )
5
Q
to put on
A
aantrekken
6
Q
to make an appointment
A
afspreken
7
Q
to wash the dishes
A
afwassen
8
Q
agenda, the
A
agenda, de
9
Q
evening, the
A
avond, de
10
Q
bed, the
A
bed, het
11
Q
to begin
A
beginnen
12
Q
at
A
bij
13
Q
sandwich, slice of bread, the
A
boterham, de
14
Q
moreover
A
bovendien
15
Q
trousers, the
A
broek, de
16
Q
lecture, the
A
college, het
16
Q
brown
A
bruin
17
Q
computer, the
A
computer, de
18
Q
after that
A
daarna
19
Q
day, the
A
dag, de
20
Q
then
A
dan
21
Q
Tuesday
A
dinsdag
22
Q
Thursday
A
donderdag
23
Q
shower, the
A
douche, de
24
to shower
douchen
25
to resemble/ look like
eruitzien
26
food, the
eten, het
27
crazy
gek
28
just / normal
gewoon
29
to hurry
haasten (zich -)
30
half
half
31
to run
hardlopen
32
dog, the
hond, de
33
irritating
irritant
34
correct
juist
35
cat, the
kat, de
36
clock, the
klok, de
37
handsome
knap
38
cup, the
kop, de
39
curl, the
krul , de
40
quarter
kwart
41
late
laat
42
to learn/ to teach
leren
43
sweet, nice
lief
44
to have lunch
lunchen
45
Monday
maandag
46
afternoon, the
middag, de
47
maybe
misschien
48
morning, the
morgen, de
49
to/ towards
naar
50
to take
nemen
51
news, the
nieuws, het
52
morning, the
ochtend, de
53
to have breakfast
ontbijten
54
to open up
opendoen
55
to get up/ stand up
opstaan
56
after
over
57
to park
parkeren
58
only
pas
59
pasta, the
pasta, de
60
to prick
prikken
61
pimple, the
puist, de
62
window, the
raam, het
63
at
om
64
restaurant, the
restaurant, het
65
to shave
scheren (zich -)
66
cleaning agent, the
schoonmaakmiddel, het
67
to clean
schoonmaken
68
to go out
uitgaan
69
to walk the dog
uitlaten (de hond-)
70
to sleep in
uitslapen
71
University, the
universiteit, de
72
sometimes
soms
73
to go sporting
sporten
74
dust, the
stof, het
75
to brush one's teeth
tandenpoetsen
76
television, the
televisie, de
77
tea, the
thee, de
78
anyways/ nevertheless
toch
79
tomato sauce, the
tomatensaus, de
80
hour, the
uur, het
81
in love
verliefd
82
greasy / fat
vet
83
before, to
voor
84
to introduce
voorstellen (zich -)
85
friend, the
vriend, de
86
Friday
vrijdag
87
early
vroeg
88
to wash
wassen (zich - )
89
water, the
water, het
90
week, the
week, de
91
work, the
werk, het
92
want
willen
93
Wednesday
woensdag
94
Saturday
zaterdag
95
soap, the
zeep, de
96
even
zelfs
97
when
wanneer
98
hospital, the
ziekenhuis, het
99
Sunday
zondag
100
