Chapter 5 Flashcards

(17 cards)

1
Q

Non-relational statements
= niet-relationele stellingen

A

A. Descriptieve of ‘echte’ definities
–> algemeen bekende, aanvaardbare definitie

B. Stipulatieve of nominale def.
–> spreekt een ‘conventie’ af over de betekenis (Laten we afspreken dat …)

C. Operationele def.
–> Praktischer: hoe is het meetbaar/observeerbaar?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Relational statements
= Relationele stellingen

A

Associatieve relatie: simultaan of sequentieel
Causaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Relaties beschrijven (4 zaken)

A

Aard (pos of neg)
Type
Symmetrie (in welke richting?)
Vorm (lineair, curvilineair, exponentieel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aard van een relatie

A

Positief (hoe meer A, hoe meer B) +
Negatief (hoe meer A, hoe minder B) -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Type relatie

A

A. Deterministische relatie
B. Oorzakelijke relatie
C. Probabilistische relatie
D. Gelijktijdige relatie
E. Conditionele relatie
F. Volgtijdelijke relatie
G. Noodzakelijke relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Deterministische relatie

A

Wanneer A, dan altijd B
( per definitie een causaal verband )
ALTIJD B wanneer A

vb. geen zuurstof —–> + ‘brain dead’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oorzakelijke relatie

A

Niet perse deterministisch (soms wel)
A is de oorzaak van B
B is het gevolg van A

rape ———> + PTSD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Probabilistische relatie

A

Wanneer A, dan waarschijnlijk B
Wanneer het gevolg regelmatig voorkomt

roken ——> long kanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gelijktijdige relatie

A

Wanneer A, dan ook B (zonder causale relatie)

vb. haaienaanvallen en ijsjesverkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Conditionele/voorwaardelijke relatie

A

Wanneer A, dan ook B, maar enkel indien C
C = dus de MODERATOR

vb. wisselhouding ——> - decubitus
Maar enkel indien om de 2u of meer (= moderator)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Volgtijdelijke relatie

A

Wanneer A, dan later B
Consequentie volgt pas na een tijdje

Altijd probabilistische relatie ook

Exposure to sun —–> + skin cancer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noodzakelijke relatie

A

Alleen B wanneer A (en enkel A) er is

vb. HIV pos ——> + AIDS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mediator

A

Factor die tussen 2 concepten staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Moderator

A

Factor die invloed heeft op een relatie tussen 2 concepten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Strenght of interference

A

verwijst naar mate van zekerheid of betrouwbaarheid waarmee conclusie kan getrokken worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Propensity score

A

Statistische maatstaf (tussen 0-1) die de kans weergeeft dat een individu de ‘treatment’ zal ondergaan afhankelijk van zijn ‘pretreatment’ karakteristieken
–> gebruikt om balans te creëren tussen CG en EG
OM BIAS TE VERLAGEN

17
Q

Cohen’s d

A

Maat om verschil aan te duiden tussen 2 gemiddelden van groepen, uitgedrukt in termen v/d standaarddeviatie
–> itt standaarddeviatie niet gevoelig aan steekproefgrootte (effect sizes)