Chapter 5, lesson 5 Flashcards
(36 cards)
1
Q
de bestemming
A
destination
2
Q
de gids
A
guide
3
Q
de haven
A
harbour
4
Q
de kunst
A
art
5
Q
de meter
A
meter
6
Q
de rivier
A
river
7
Q
de stijl
A
style
8
Q
de toren
A
tower
9
Q
de vertraging
A
delay
10
Q
de wol
A
wool
11
Q
het handelscentrum
A
trade centre
12
Q
het kanaal
A
channel
13
Q
het loket
A
counter
14
Q
het perron
A
platform
15
Q
het plezier
A
pleasure
16
Q
het retour
A
return
17
Q
het spoor
A
rail
18
Q
het treinkaartje
A
train ticket
19
Q
het voorbeeld
A
example
20
Q
Europees
A
European
21
Q
hedendaags
A
contemporary
22
Q
middeleeuws
A
medieval
23
Q
snel
A
fast
24
Q
toeristisch
A
touristic
25
vlug
hurry
26
weleens
sometimes
27
heen en terug
back and fourth
28
betekenen
mean
29
binnenrijden
drive in
30
klimmen
to climb
31
leiden
lead
32
samenkopen
getting togheter
33
was (zijn)
used to be
34
komaan
come on
35
snel
fast
36
vooruit
forward