College 11, sensomotorisch Flashcards

(37 cards)

1
Q

Wat zijn de belangrijkste onderdelen van het motorisch systeem en wat zijn hun functies? (3)

A

Grote hersenen (initiëren bewegingen), hersenstam (soort-specifieke bewegingen), ruggenmerg (uitvoering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de belangrijkste motor-ondersteunende hersengebieden en wat zijn hun functies? (2)

A

Basale ganglia (reguleren kracht), cerebellum/kleine hersenen (reguleren timing en accuratesse)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de drie stadia van het uitvoeren van bewegingen en waar vinden deze plaats?

A

Planning (prefrontale cortex), organisatie (premotorische cortex, motor sequenties), uitvoering (primaire motorische cortex, motor opdrachten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar worden grove bewegingen aangestuurd? En waar precieze bewegingen?

A

Premotorische cortex, M1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat faciliteert neurale plasticiteit?

A

Motorisch leren en herstel na schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tractus corticospinalis lateralis

A

Kruist naar contralaterale zijde, ledematen en vingers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tractus corticospinalis ventralis

A

Kruist niet, romp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Somatotopische organisatie in ruggenmerg

A

Tractus corticospinalis lateralis –> vooral laterale interneuronen en motorneuronen –> ledenmaten, vingers
Tractus corticospinalis ventralis –> vooral mediale interneuronen en motorneuronen –> romp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Neuromusculaire synaps of junctie

A

Bevat motorische eindplaat, efferente verbinding tussen motorneuronen vanuit ruggenmerg en spiervezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de neurotransmitter die hoort bij spierbewegingen?

A

Acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Globus pallidus

A

Belangrijk voor initiëren en inhiberen van bewegingen, bij Parkinson staat hiervoor altijd de rem aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hypokinesie

A

Te weinig kracht, gebrek aan beweging (rigiditeit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hyperkinesie

A

Teveel kracht, excessief bewegen (onvrijwillig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Somatotopische organisatie cerebellum (kleine hersenen)

A

Basis (oogbewegingen en balans), mediaal (gezicht, romp), lateraal (ledematen, handen, voeten, vingers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Halfcirkelvormige kanalen (booggangen)

A

3 kanalen (1 voor elke dimensie), bevat vestibulaire haarcellen, kanalen zijn gevuld met endolymphe, hoofdbewegingen beweegt endolymphe –> trilhaartjes buigen –> induceert actiepotentialen, belangrijk bij oriëntatie van het hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Otolieten (statolietorgaan)

A

Utriculus, sacculus, bevat vestibulaire haarcellen, gevuld met gelei-achtige substantie met kleine calcium carbonaat kristallen –> kantelen drukt gelei tegen haarcellen —> trilhaartjes buigen –> actiepotentialen worden gegenereerd, oriëntatie lichaam

17
Q

Somatosensatie

A

Uniek sensorisch systeem (afferent), dat door het hele lichaam gedistribueerd is

18
Q

Welke huid is meer sensitief? Behaard, of onbehaard?

18
Q

Nociceptie

A

Irritatie, pijn, temperatuur, jeuk

18
Q

Hapsis

A

Druk, aanraking, tastzin

19
Q

Proprioceptie

A

Spierfeedback, perceptie van lichaamslocatie en beweging

20
Q

Snel adapterende receptoren

A

Activeren neuronen wanneer stimulatie begint en eindigt. Registeren informatie over stimulus onset en offset

21
Q

Langzaam adapterende receptoren

A

Activeren neuronen zolang de stimulatie aanwezig is, registreren of een stimulus nog voortduurt

22
Q

Waar gaan de somatosensorische neuronen naar toe?

A

Huid –> posterieure hoorn van ruggenmerg

23
Axonen van hapsis en proprioceptie (dikte en mate van myelinisatie)
Dikker, sterk gemyeliniseerd
24
Axonen van nociceptie (dikte en mate van myelinisatie)
Dunner, minder sterk gemyeliniseerd
25
Tractus spinothalamicus dorsalis
Posterieure tract, hapsis en proprioceptie, via dorsale kolom van ruggenmerg naar hersenstam --> kruisen naar contralaterale zijde in hersenstam --> via mediale lemniscus naar ventrolaterale thalamus naar S1
26
Tractus spinothalamicus ventralis
Anterieure tract, nociceptie, anterieure zijde van ruggenmerg --> kruisen naar contralaterale anterieure ruggenmerg --> via mediale lemniscus naar ventrolaterale thalamus --> S1
27
Unilaterale laesies in hersenstam, thalamus en cortex
Globale somatosensorische uitvalverschijnselen aan contralaterale zijde
28
Unilaterale laesies in dorsale spinale ganglia
Globale somatosensorische uitvalverschijnselen in specifiek deel van het lichaam aan ipsilaterale zijde
29
Unilaterale laesies in ruggenmerg
Ipsilateraal verlies van hapsis en proprioceptie, contralateraal verlies van nociceptie
30
Monosynaptische reflex
Receptoren projecteren rechtstreeks naar motor neuron in ruggenmerg --> stimuleert samentrekken
31
Pain gating theorie
Probeert een verklaring te vinden voor het fenomeen dat acute pijn verminderd kan worden door over de pijnlijke plek te wrijven
32
Gerefereerde pijn (uitstralende pijn)
Pijn afkomstig uit intern orgaan wordt uitwendig gevoeld
33
Welke plek moet gestimuleerd worden om pijnperceptie te onderdrukken?
Periaqueductale grijze massa in het tegmentum (middenhersenen)
34
Primaire sensomotorische cortex
S1, gebied 1,2,3
35
Secundaire somatosensorische cortex
S2, gebied 5,7