College 9, visie Flashcards

(56 cards)

1
Q

Sensatie

A

Registratie van fysieke stimuli uit de omgeving door onze zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Receptie en transductie

A

Conversie naar neurale activiteit, elektromagnetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Codering

A

Differentiatie tussen sensaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Perceptie

A

Subjectieve ervaring van sensatie, idiosyncratische representatie van de realiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pupil

A

Lensopening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Iris

A

Bepaalt grootte pupil, hoeveel licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lens

A

Focust licht op retina, flexibel, kan van vorm veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Retina

A

Lichtgevoelige laag zenuwcellen waar de transductie van licht in neurale activiteit plaatsvindt door fotoreceptorcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Myopia

A

Bijziendheid, divergerende/concave lens (-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hyperopia

A

Verziendheid, convergerende/convexe lens (+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Visuele veld

A

Deel van de visuele veld dat door de ogen gezien wordt, wat een persoon ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Receptieve veld

A

Deel van de visuele ruimte dat een bepaalde cel activeert, wat een cel ‘ziet’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 3 soorten fotoreceptorcellen?

A

Staafjes, kegeltjes en lichtgevoelige retinale ganglioncellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Staafjes

A

Schemerlicht/nacht, geen kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kegeltjes

A

Kleur (blauw, groen, rood), helder licht, details

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Lichtgevoelige retinale ganglioncellen

A

Dag/nacht ritme, reguleren pupilgrootte, reguleren afgifte melatonine (pijnappelklier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Fovea

A

Midden van het centrale dele van de retina, veel kegeltjes, geen staafjes (dus, fijne details, scherpte en kleurenvisie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Perifere visuele veld

A

Zit rondom fovea, minder fotoreceptorcellen, meer staafjes (minder scherp)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Blinde vlek

A

De oogzenuw gaat hier het oog uit richting de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Laag 1 retinale zenuwcellen

A

Horizontale, bipolaire, amacrine cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Laag 2 retinale zenuwcellen

A

Retinale ganglioncellen, parvocellulair (klein, fovea, kegeltjes) en magnocellulair (groot, hele retina, staafjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Optisch chiasma

A

Hier kruisen de oogzenuwen (nervus opticus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke retinahelft kruist in het optisch chiasma?

A

Nasale retinahelften (linker oog –> linker gezichtsveld, rechter oog –> rechter gezichtsveld)

24
Q

Welke retinahelften kruisen niet?

A

Temporale retinahelften (linker oog –> rechter gezichtsveld, rechter oog –> linker gezichtsveld)

25
Geniculostriate systeem (route en RGCs)
Retina --> LGN (thalamus) --> laag IV van V1 (striate cortex) --> andere visuele hersengebieden, alle parvocellulaire RGCs en enkele magnocellulaire RGCs
26
Spatiele codering
Verschillende aspecten van informatie blijven gescheiden in verschillende hersengebieden
27
Tectopulvinaire systeem (route en RGCs)
Retina --> colliculi superiur (optisch tectum) --> pulvinar nucleus (thalamus) --> andere visuele hersengebieden, alleen magnocellulaire RGCs
28
Tractus retino-hypothalamicus (route)
Lichtgevoelige RGCs --> suprachiasmatische nucleus (hypothalamus)
29
Striate cortex
Andere naam voor V1
30
Extrastriate cortex
Andere gebieden die visuele input verwerken
31
Wat zijn kenmerkende patronen in V1?
Blobs/klodders, kleur en vorm, beweging
32
Wat zijn kenmerkende patronen in V2?
Strepen, dik --> beweging, dun --> kleur, interstripes --> vorm
33
Sensorisch gebieden met een grotere representatie bieden een meer of minder gedetailleerde constructie van de externe wereld
Meer
34
Luminantie contrast
Hier reageren de retinale ganglioncellen op
35
Luminantie
Hoeveelheid zichtbaar licht dat door een oppervlak gereflecteerd wordt naar de ogen
36
Contrast
Verschil in luminantie tussen aangrenzende delen van dit oppervlak
37
Wat betekent het als een RGC On-center, OFF-surround is?
Hogere vuursnelheid op midden receptieve veld, lagere vuursnelheid op periferie receptieve veld
38
Wat betekent het als een RGC Off-center, ON-surround is?
Lagere vuursnelheid op midden receptieve veld, hogere vuursnelheid op periferie receptieve veld
39
Simpele V1 cellen
ON-OFF receptief veld, reageren op lijnsegmenten, met specifieke oriëntatie
40
Complexe V1 cellen
Reageren op bewegende lijnsegmenten, met specifieke oriëntatie
41
Hyper complexe V1 cellen
Reageren op bewegende lijnsegmenten, hebben een sterk inhiberend gebied aan uiteinde receptieve veld
42
Oriëntatie kolommen
Bevatten neuronen die reageren op lijnsegmenten met dezelfde oriëntatie
43
Oculaire dominantie kolommen
Ontvangen input van linker of rechter oog
44
Stimulus equivalentie
Het kunnen herkennen van een object als hetzelfde object, ongeacht oriëntatie of gezichtsstandpunt
45
Trichromatische theorie
We zien 3 primaire kleuren, omdat we 3 soorten kleurenreceptoren hebben (rood, groen, blauw)
46
Opponente-processen theorie
Verklaart op neuraal niveau, 3 opponente-kleuren paren (zwart-wit, groen-rood, blauw-geel, waarbij geel = rood+groen)
47
Ventrale stroom
Naar temporaal kwab, wat functie, parahippocampal place area en fusiform face area
48
Dorsale stroom
Pariëtaal kwab, hoe functie, lateral intraparietal area, anterior intraparietal area, parietal reach region
49
Parahippocampal place area
Analyseren van landmarks, herkennen soort plaats
50
Fusiform face area
Herkennen van gezichten
51
Lateral intraparietal area
Sturen oogbewegingen
52
Anterior intraparietal area
Visuele ondersteuning grijpen objecten
53
Parietal reach region
Visuele ondersteuning reikbewegingen
54
Prosopagnosie
Onvermogen gezichten te herkennen
55
Optische ataxie
Stoornis in uitvoeren taak, ziet normaal en herkend objecten, maar kan niet vertalen in handelingen
56
Blindsight
Volledig verlies van V1, Intact tectopulvinaire systeem (waar)