College 4, elektriciteit/potentialen Flashcards

(40 cards)

1
Q

Intermezzo

A

Elektriciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Elektriciteit

A

Stroom elektrische lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Anionen

A

Ionen met een overschot aan elektronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kationen

A

Ionen met een overschot aan elektronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Elektrische lading

A

Potentiaalverschil of spanning (V)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stroom

A

Elektrische lading die beweegt (A), altijd van - naar +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wisselstroom

A

Richting van stroom veranderd, hier is menselijk lichaam gevoelig voor, maar is efficiënt en makkelijk om voltage om te vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gelijkstroom

A

Zenuwstelsel, batterijen, positief en negatief is altijd hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Elektrische stimulatie

A

Toedienen elektrische stroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stroming ionen in menselijk lichaam

A

Van + naar -, overwegend positieve ionen stromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diffusie

A

Passief proces, ionen stromen van hoge naar lage concentraties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Concentratie gradiënt

A

Verschil in concentratie tussen intra- en extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voltage gradiënt (spanningsgradiënt)

A

Verschil in elektrische lading tussen intra- en extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het evenwicht en het resultaat bij een impermeabel membraan?

A

Concentratie gradiënt, verschil in lading links vs. rechts is potentiaalverschil over membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het evenwicht en het resultaat bij een semipermeabel membraan?

A

Concentratie gradiënt = voltage gradiënt, negatief is door membraan gekomen, potentiaalverschil over het membraan, grootste verschil dichtbij het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rustpotentiaal zenuwcel

A

Potentiaalverschil tussen intra- en extracellulaire vloeistof in ruststand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt een rustpotentiaal in stand gehouden?

A

Kanalen maken K+ influx en efflux mogelijk (passief), om A- (intra) te balanceren. Poorten voorkomen influx Na+. Natrium/Kalium pomp pompt Na+ uit de cel en K+ in de cel (actief)

18
Q

Graduele potentialen

A

Stimuleren van een neuron

19
Q

Wat zijn de twee opties voor een gradueel actiepotentiaal?

A

Negatieve of positieve lading toedienen

20
Q

Wat gebeurt er bij het toedienen van een negatieve lading bij graduele potentialen?

A

Hyperpolarisatie (K+ efflux of Cl- influx) en het potentiaalverschil wordt groter

21
Q

Wat gebeurt er bij het toedienen van een positieve lading bij graduele potentialen?

A

Depolarisatie (Na+ influx), potentiaalverschil wordt kleiner

22
Q

Actiepotentiaal

A

Alles of niets, treedt op bij de vuurdrempel

23
Q

Vuurdrempel

A

-50 mV, potentiaalverschil bereikt een bepaalde waarde

24
Q

Refractaire periode

A

Neuron moet wachten totdat de actiepotentiaal over is

25
Depolarisatie
Na+ kanalen gaan open, influx, potentiaalverschil wordt positief
26
Repolarisatie
K+ kanalen gaan open, efflux, potentiaalverschil neemt af tot rustpotentieel
27
Hyperpolarisatie
K+ kanalen zijn nog steeds open, potentiaalverschil neemt toe tot voorbij het rustpotentiaal
28
Rustpotentiaal hersteld
K+ kanalen sluiten, potentiaalverschil neemt af
29
Absolute refractaire periode
Depolarisatie + depolarisatie, kan absoluut geen actiepotentiaal komen, cel is niet in staat om te vuren
30
Relatieve refractaire periode
Hyperpolarisatie, met relatief sterke prikkel kan toch een actiepotentiaal worden gegeneerd
31
Lontgeleiding
Dominoeffect, potentiaalverschil op bepaalde plaatsen op het membraan activeert nabijgelegen spanningsafhankelijke kanalen
32
Sprong geleiding
Springen, Axonen zijn vaak omgeven door myelineschede, actiepotentiaal springt van knoop naar knoop, sneller en minder energie
33
Multipele sclerosis
Afbraak van myelineschede in CZS
34
Synapsen
Neuronen communiceren op deze manier
35
Waartoe leidt een actiepotentieel gegenereerd door een presynaptische cel?
Afgifte neurotransmitters in synaptische spleet
36
Wat gebeurt er als neurotransmitters binden aan receptoren van een postsynaptische cel?
Ionkanalen openen, waardoor er kleine spanningsfluctuaties ontstaan, graduele potentialen
37
Waar kunnen graduele potentialen voor zorgen bij een postsynaptische cel?
Excitatie (EPSP, depolariseren) en inhibitie (IPSP), hyperpolariseren
38
Temporele sommatie
Graduele potentialen die kort na elkaar optreden worden opgeteld
39
Spatiele sommatie
Graduele potentialen die dicht bij elkaar optreden worden opgeteld
40
Sommatie
Netto effect van alle EPSP's en IPSP's bepaald of de cel vuurt of niet. Als na sommatie het potentiaalverschil bij het initiële segment van de axonheuvel kleiner is dat de vuurdrempel, wordt een actiepotentiaal gegeneerd