College 4, stemmingsstoornissen en suïcide Flashcards

(28 cards)

1
Q

Depressie

A

Negatieve gemoedsstatus, hoge mate van verdrietigheid, verminderde energie, zelfwaarde, meer schuldgevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de vijf algemene symptomen van depressie?

A

Emotioneel, Motivationeel, Gedrags, Cognitief, Fysiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn emotionele symptomen van depressie?

A

Miserabele, lege of vernederende gevoelens (overheersende sombere stemming), anhedonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Anhedonie

A

Gebrek aan plezier/positiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn motivationele symptomen van depressie?

A

Verlies van energie, initiatief, spontaniteit, en suïcidale gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn Gedragssymptomen van depressie?

A

Minder actief en productief, soms vertraagde bewegingen en spraak (remming of agitatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn cognitieve symptomen van depressie?

A

Externe negatieve zelfperceptie (zelfkritiek; tegenslagen zijn eigen schuld), verminderd concentratievermogen/besluiteloosheid, pessimistisch en gevoelens van hopeloosheid (suïcide risico)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn fysieke symptomen van depressie?

A

Verstoring slaap en eten, hoofdpijn, duizeligheid en/of pijnklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Manie

A

Gemoedstoestand van extreme euforie of activiteit waarbij mensen geloven dat de wereld aan hun voeten ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hypomanie

A

Milde vorm van manie die minstens 4 dagen duurt. Symptomen lijken op manie, maar minder ernstig en minder grote problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Majeure depressieve stoornis

A

Aanwezigheid van een majeure depressieve episode, geen patroon van manie of hypomanie, minstens 2 weken (meer vrouwen dan mannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Persistent depressieve stoornis

A

Meer dan twee jaar, niet afwezig voor langer dan 2 maanden, geen geschiedenis van manie of hypomanie (meer vrouwen dan mannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Unipolaire depressie

A

Depressie zonder een (geschiedenis van) manie (meer vrouwen dan mannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Monoamine oxidase (MAO) inhibitors

A

Antidepressiva, verminderen productie MAO (wat normaal serotonine en norepinfhrine afbreekt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tricyclics antidepressiva

A

Blokkeert heropname serotonine en norepinefrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rumatie

A

Problemen moeilijk kunnen loslaten

17
Q

Wat zijn verklaringen voor de link tussen gender en depressie?

A

Artifact theorie (mannen zijn geslotener) , hormonale theorie, life stress theorie, body dissatisfaction theorie, lack-of-control theorie, ruminatie theorie

18
Q

Bipolaire stoornis

A

Afwisselende of gemengde periodes van manie en depressie (geen genderverschillen)

19
Q

Bipolaire I

A

Manische episode, Majeure depressie

20
Q

Bipolair II

A

Aanwezigheid of geschiedenis majeure depressie, aanwezigheid of geschiedenis van hypomanie, geen geschiedenis van manie

21
Q

Cyclotymische stoornis

A

Verschillende periodes van hypomanische en mildere depressieve symptomen (minstens 2 jaar, met normale periodes, evenveel mannen als vrouwen)

22
Q

Manische episodes

A

Voor 1 week of meer vertoont een persoon continu een abnormaal, overdreven, ongeremd, of geïrriteerd gemoed en een verhoogde energie of activiteit gedurende het grootste deel van de dag

23
Q

Biologische oorzaak manie

A

Meer norepinefrine, minder serotonine

24
Q

Suïcide

A

Zelfveroorzaakte dood

25
Niet-suïcidale verwondingen
Zichzelf opzettelijk en op een directe manier onmiddellijk schade toebrengen aan het eigen lichaam (bijv. zichzelf snijden), zonder suïcidale intentie. Verhoogd capaciteit voor suïcide waardoor later een hoger risico
26
Wat zijn veel voorkomende triggers voor suïcide?
Stressvolle ervaringen en omgevingen (onmiddelijk of langetermijn stressoren), veranderingen in gemoed en gedachtenpatronen, alcohol en gebruik van andere drugs, mentale stoornissen, modeling
27
Wat zijn oorzaken van suïcide?
Capaciteit, gevoel van burden, niet ergens bijhoren, genetica, hersenontwikkeling, psychosociale factoren
28
Bij welke leeftijd komt suïcide veel voor?
Adolescenten vaak, meest bij 75+