Colloquial 1 Flashcards
(60 cards)
1
Q
To paint
A
Verven
2
Q
To hit
A
Slaan
3
Q
To cut
A
Snijden
4
Q
To avoid
A
Vermijden
5
Q
To translate
A
Vertalen
6
Q
To promise
A
Beloven
7
Q
Landelik
A
Rural
8
Q
The seat of government
A
De zetel van de regering
9
Q
One (promoun)
A
Men
10
Q
Approximately
A
Ongeveer
11
Q
The sheep
A
Het schaap
12
Q
The pig
A
Het varken
13
Q
Een beetje, a dash of amth
A
Een wolkje
14
Q
Besides, except for
A
Behalve
15
Q
A lot of
A
Een heleboel
16
Q
To wear
A
Dragen
17
Q
Fridge
A
De koelkast
18
Q
All together
A
Alles bij elkaar
19
Q
Wave
A
De golf
20
Q
The roof
A
Het dak
21
Q
The egg
A
Het ei/ de eieren
22
Q
Grapes
A
Druiven
23
Q
One and a half
A
Anderhalf
24
Q
Ook
A
Eveneens
25
The image
De afbeelding
26
Theatre
De schouwburg
27
But yes!
Jawel
28
The leg
Het been
29
Introduce
In/voeren
30
To count
Tellen
31
To move house
Verhuizen
32
Turn on/off the light
Aan/uit- doen
33
Light a candle
Een kaars aanstekken
34
Son’t take offencr
Neem me niet kwalijk
35
Just like
Net zoals
36
Dirty
Vuil, vies
37
Now and then
Af en toe
38
Even
Zelfs
39
To own
Bezitten
40
Where/to?
Waar/naartoe?
41
I would like to ...
Ik zou graag ...
42
Cruel
Wreed
43
From now on
Voortaan
44
Instantly, immediately
Onmiddelijk
45
Would you? Very polite
Zou u/ zoudt u + even willen
46
Formulae to begin letters
Beste / Geachte
47
Formulae to end letters
(Met) hartelijke groeten / vriendelijke groet (en) / Groetjes or Je are informal
48
Give my regards to
Doe de groeten aan ....
49
To wish
Wensen
50
Now, at the moment
Op het ogenblik
51
To involve / involved (legat de) / involvement
Betrekken / betrokken / de betrokkenheid
52
End up in (in etwas geraten)
Zijn In etwas (problemen) gerakt
53
To know as the back of their hands
Als hun broekzak kennen
54
To recover, revove
Bijkomen
55
To perish
Omkomen
56
Arrange, furnish, decorate, organize
Inrichten
57
A fine/ to fine
De bekeuring / bekeuren
58
Self-reliant
Zelfredzaam
59
Zum Beispiel
Bijvoorbeeld
60
To resume
Hervatten