Colloquial 2 - Part 1 Flashcards
(47 cards)
1
Q
Folklore, oral tradition
A
De overlevering
2
Q
To land, wind up in
A
Terechtkomen
3
Q
To have lost / mislaid
A
Kwijt zijn
4
Q
Turn left / right
A
Linksaaf / rechtaaf slaan
5
Q
Very much so
A
In het kwadraat
6
Q
The madness
A
De gekte
7
Q
Such a
A
Een dergelijke
8
Q
I would like to ask you…
A
Ik wou u iets vragen
9
Q
To trust
A
Vertrouwen / vertrouwd
10
Q
To addend
A
Bijwonen / bijgewoond
11
Q
Drop by
A
Langskomen
12
Q
Go out (for a drink)
A
Gaan stappen
13
Q
Exagerrate
A
Overdrijven
14
Q
The pub
A
De kroeg
15
Q
I prefer
A
De voorkeur geven aan / leuker vinden / liever hebben/doen
16
Q
The number
A
Het aantal
17
Q
In the list of
A
In het rijtje van
18
Q
To show, demonstrate
A
Aan/tonen
19
Q
A crossing
A
De oversteek
20
Q
A settlement
A
De nederzetting
21
Q
Around, circa
A
Omstreeks
22
Q
De schakel
A
Link (in a chain)
23
Q
Sightsee, behold
A
Bezichtigen
24
Q
Interconnected
A
Aaneengeschakelde
25
Contain, comprehend
Bevatten, bevat
26
Give attention
Besteden (besteed) (de) aandacht
27
Begrijpen
Verstaan
28
To bore, be bored
Vervelen / verveeld (mij)
29
Undisputed
Onbetwist
30
To dispute
Betwisten / betwist
31
The spending of leisure time
Vrijetijdsbesteding
32
Barn, shed
De schuur
33
De nieuwe snufjes
New things
34
In what concerns ..
Wat .... betreft
35
To add, addition
Toevoegen / toegevoegd
De toevoeging
36
To which?
Waarnaar?
37
To refer
Verwijzen / verwezen
38
To embelish
Verfraaien
39
To contribute
Bijdragen / bijgedragen
40
To bump into
Tegenkomen / tegengekomen
41
To be careful with
Zuinig zijn op
42
To tear apart
Verscheuren / verscheurd
43
Culture, civilisation
De beschaving
44
To civilise
Beschaven
45
Detailed
Uitvoerig
46
Lazy
Lui
47
Exhausted
Uitgeput
