Colloquial - Part 2 Flashcards
(31 cards)
1
Q
Heerlijk
A
Verrukkelijk
2
Q
To be insterested in smth
A
Zin hebben in
3
Q
Do the dishes
A
De afwas doen
4
Q
The coming, next
A
Aanstaande
5
Q
The last, previous
A
Afgelopen
6
Q
Hoewel
A
Altough
7
Q
Since
A
Sinds
8
Q
As soon as
A
Zodra
9
Q
To spoil
A
Verwennen
10
Q
Significantly, considerably
A
aanzienlijk
11
Q
Shave
A
Scheren / geschoren
12
Q
Sleep too much
A
Verslapen
13
Q
To get bordd
A
Zich vervelen
14
Q
To behave
A
Zich gedragen
15
Q
To be mistaken
A
Zich vergissen
16
Q
To look forward to smth
A
Zich verheugen op
17
Q
To afford
A
Veroorloven
18
Q
Broke
A
Blut
19
Q
To please (be please by smth)
A
Bevallen
Dit bevalt me.
20
Q
Requierment
A
Voorwaarde(n)
21
Q
Transport / to transport, move
A
Vervoer / vervoeren
22
Q
Fully eat/drink
A
Opgegeten/ opgedronken
23
Q
Hardly / scacely
A
Nauwelijks
24
Q
To occur
A
Voorkomen
25
Wrong
Verkeerd
26
Desperate
Wanhopig
27
Sympathy for someone
Medelijden met (ze)
28
To raise
Verhogen
29
To know your way around smth
Met... bekend zijn
30
Nip in the bud
In de kiem smoren
31
Rumor
Gerucht