D'argent Flashcards
(148 cards)
Een werk, baan, job
un travail = un emploi = un job = un boulot (fam.) (staattaal)
een vakantiejob
un job de vacances
een stage
un stage
de ervaring
l’expérience (f)
een zwaar werk
un travail dur
een vermoeiend werk
un travail fatigant
een vervelend werk
un travail énervant
een boeiend werk
un travail passionnant
zich doodwerken
se tuer au travail
met werk overstelpt zijn
être débordé de travail
zich aan het werk zetten
se mettre au travail
halftijds werken
travailler à mi-temps
deeltijds werken
travailler à temps partiel
voltijds werken
travailler à temps plein
handenarbeid
un travail manuel
zijn boterham verdienen
gagner sa vie
X euro per uur verdienen
gagner X euros par heure
een salaris
un salaire
een werkloze
un chômeur / une chômeuse
de werkloosheid
le chômage
zonder werk zitten
être sans travail
werkloos zijn
être au chômage
staken
faire la grève
een fabriek
une usine