L'amour 3.0 Flashcards
(103 cards)
1
Q
zenuwachtig
A
être nerveux
1
Q
luidruchtig
A
bruyant
1
Q
gewelddadig
A
agressif, violent
1
Q
ongeduldig
A
impatient
1
Q
verwaand
A
être prétentieux
1
Q
oneerlijk
A
malhonnête
1
Q
hoogmoedig,
trots
A
orgueilleux
1
Q
leugenaar
A
menteur
1
Q
onsympathiek
A
être antipathique
1
Q
slecht karakter
A
avoir (un) mauvais / sale
caractère
1
Q
jaloers
A
jaloux
1
Q
pessimistisch
A
être pessimiste
1
Q
ondankbaar
A
ingrat
1
Q
rustig
A
être calme, tranquille
1
Q
vreedzaam
A
paisible
1
Q
geduldig
A
patient
1
Q
bescheiden
A
être modeste, humble
1
Q
eerlijk, oprecht
A
honnête, franc /
franche, sincère
1
Q
sympathiek
A
être sympa(thique)
1
Q
charmant
A
charmant
1
Q
joviaal, vriendelijk
A
jovial, aimable
1
Q
goed karakter
A
avoir (un) bon caractère
1
Q
optimistisch
A
être optimiste
1
Q
vrolijk, opgewekt
A
gai, joyeux
1
dom
être bête
1
idioot, stom
idiot, stupide
1
goedgelovig
naïf
1
stout
méchant
1
koud
être froid
1
ongevoelig
insensible
1
brutaal
grossier, brutal
1
vervelend
ennuyeux
1
onaangenaam
désagréable
1
herrieschopper
un chahuteur
1
onuitstaanbaar
insupportable
1
geloten
être renfermé
1
zwijgzaam
taciturne
1
introvert
introverti
1
verlegen
timide
1
egoïstisch
égoïste
2
onverdraagzaam
intolérant
3
asociaal
être asocial
4
lui
être paresseux
5
serieus
être sérieux
6
onhandig
être maladroit
7
gierig
être avare
8
lag
être lâche
9
verstrooid
être distrait
10
slordig
négligent, chaotique
11
oppervlakkig
superficiel
12
onbeleefd
être impoli
13
onvoorzichtig
être imprudent
14
ongehoorzaam
être désobéissant
15
kinderactig
être enfantin
16
onverschillig
être indifférent
17
slechtgezind zijn
être de mauvaise
humeur
18
intelligent
être intelligent
19
begaafd
doué
20
bekwaam
capable, compétent
21
geniaal
génial
22
hartelijk
être chaleureux, cordial
23
braaf
sage
24
gevoelig
sensible
25
aangenaam
agréable
26
schattig
mignon / mignonne
27
open
être ouvert
28
babbelziek
bavard
29
extravert
extraverti
30
spontaan
spontané
31
sociaal
être sociable
32
vrijgevig
généreux
33
verdraagzaam
tolérant
34
begripvol
compréhensif
35
hardwerkend, ijverig
être travailleur, appliqué
36
gedisciplineerd
discipliné
37
zin hebben voor humor
avoir le sens de l’humour
38
grappig
être drôle
39
vrijgevig
être généreux
40
handig
être adroit
41
moedig
être courageux
42
aandachtig
être attentif
43
die goed meewerkt
coopératif
44
beleefd
être poli
45
voorzichtig
être prudent
46
rijp
être mûr
47
gehoorzaam
être obéissant
48
onafhankelijk
indépendant
49
kan goed z'n plan trekken
débrouillard
50
goedgezind zijn
être de bonne humeur
51
verwend, snobistisch
être gâté, snob
52
nieuwsgierig
être curieux
53
een slecht geheugen
avoir mauvaise mémoire
54
streng
être sévère
55
veeleisend
exigeant
56
wantrouwig
être méfiant
57
bekrompen
être borné
58
koppig
têtu
59
sluw
être rusé, malin /
maligne
60
eenvoudig
être simple
61
een goed geheugen
avoir bonne mémoire
62
toegeeflijk
être indulgent
63
onbezorgd
être insouciant
64
ruimdenkend
être large d’esprit
