l'amour 2.0 Flashcards
(73 cards)
1
Q
de aantrekkingskracht
A
l’attirance (f)
2
Q
het verlangen
A
le désir
3
Q
de soulmate
A
l’âme sœur (f)
3
Q
het welzijn
A
le bien-être
4
Q
de verleiding
A
la séduction
4
Q
de emoties
A
les émois (m)
4
Q
de gave
A
le don
5
Q
een chemische stof
A
une substance chimique
5
Q
de waarschijnlijkheid
A
la probabilité
6
Q
de gehechtheid
A
l’attachement (m)
6
Q
verwaarloosbaar
A
négligeable
7
Q
uitgesproken, duidelijk
A
prononcé
8
Q
een deelnemer
A
un participant
8
Q
fabelachtig
A
fabuleux (-se)
9
Q
de waarneming
A
la perception
9
Q
verrassend
A
surprenant
10
Q
een beloning
A
une récompense
10
Q
arrogant, uit de hoogte
A
hautain
11
Q
niet kennen
A
ignorer
11
Q
aantrekken
A
attirer
11
Q
de vlotheid
A
l’aisance (f)
12
Q
van de hersenen
A
cérébral
13
Q
gewaarworden, voelen
A
ressentir
14
Q
doen ontstaan
A
déclencher
15
op een afstand houden
éloigner
15
tijdens
au cours de + substantif
16
het visueel voorstellen
la visualisation
16
het leven door een roze
bril zien
voir la vie en rose
16
vrijkomen, zich
bevrijden
se libérer
16
gemeenschappelijk
en commun
16
iemand benaderen
aborder qqn
16
in de gaten houden
surveiller
17
langzaam aan, beetje bij
beetje
petit à petit
17
trouwens
d’ailleurs
17
naar hun smaak
à leur goût
17
soort zoekt soort
qui se ressemble
s’assemble
18
de zelfzekerheid
l’assurance
18
daarentegen
en revanche
19
een doel
un objectif
19
de moraal
le moral
19
verliefd worden op
iemand
tomber amoureux de qqn
19
verbonden zijn met
être lié à
19
de eerste stap zetten
faire le premier pas
19
het ergste
le pire
19
onbegrijpelijk
inconcevable
19
een redenering
un raisonnement
19
gunstig
favorable
20
een mindmap
une carte heuristique
20
een bord (paneel)
un panneau
21
tussen-
intermédiaire
22
kwetsbaar
vulnérable
23
oppervlakkig
superficiel(le)
24
aanschouwelijk maken
visualiser
24
volledig vernietigen
anéantir
25
zich voeden
s’alimenter
25
ondernemen
entreprendre
26
overdadig gebruiken
abuser de
26
aanwenden, gebruiken
user de
27
ontstressen
décompresser
28
zich ontspannen
se détendre
29
zich amuseren
s’éclater (fam)
29
zich toeleggen op
s'adonner à
30
beperken
réduire
30
toelaten om / in staat
stellen te
permettre de + inf
31
verblijven in
résider dans
32
het risico lopen te
risquer de + inf
33
hard werken
bosser
34
niet slagen
rater
35
voortdurend
perpétuellement
36
zoniet, anders
sinon
37
zelfs
voire
38
met de vingers in de
neus, heel makkelijk
les doigts dans le nez
39
een black-out hebben
avoir un blanc