Das Bin Ich Flashcards
(80 cards)
1
Q
Lidwoord
A
Der Artikel
2
Q
Duitser
A
Der deutsche
3
Q
Leraar duits
A
Der Deutschlehrer
4
Q
Fout
A
Der Fehler
5
Q
Leerling
A
Der Schüler
6
Q
Vogel
A
Der vogel
7
Q
Woonplaats
A
Der Wohnort
8
Q
Werk
A
Die Arbeit
9
Q
Vrouw
A
Die Frau
10
Q
Grens
A
Die Grenze
11
Q
Eiland
A
Die insel
12
Q
Liefde
A
Die liebe
13
Q
Nacht
A
Die Nacht
14
Q
Buurt
A
Die Nähe
15
Q
Punt, cijfer (school)
A
Die Note
16
Q
Postnummer
A
Die Postleitzahl
17
Q
Chocolade
A
Die Schokolade
18
Q
Wereld
A
Die Welt
19
Q
Getal
A
Die zahl
20
Q
Meisje
A
Das Mädchen
21
Q
Zee
A
Das Meer
22
Q
Uitzien
A
Aussehen
23
Q
Betekenen
A
Bedeuten
24
Q
Krijgen
A
Bekommen
25
Gebruiken
Benutzen
26
Verklaren
Erklären
27
Vertellen
Erzählen
28
Rijden
Fahren
29
Vinden
Finden
30
Voelen
Fühlen
31
Kunnen
Können
32
Leren
Lernen
33
Lezen
Lesen
34
Doen, maken
Machen
35
Dansen
Tanzen
36
Graag
Gern
37
Kort
Kurz
38
Sympathiek, leuk
Nett
39
Vanaf
Ab
40
Aan
An
41
Uit
Aus
42
Bij
Bei
43
Tot
Bis
44
Met
Mit
45
Naar
Zu
46
Wie
Wer
47
Waar
Wo
48
Maar
Aber
49
Alle
Alle
50
Dan
Als
51
Daar
Da
52
Opdat
Damit
53
Dan
Dann
54
Dat
Dass
55
Jou
Dich
56
Deze
Dieser
57
Aan/voor jou
Dir
58
Daar
Dort
59
Iets
Etwas
60
Jullie
Euch
61
Altijd
Immer
62
Elk, ieder
Jeder
63
Nu
Jetzt
64
Duidelijk
Klar
65
Laatste
Letzte
66
Aan de Hand/ van start
Los
67
Men
Man
68
Meer
Mehr
69
Mij
Mich
70
Zou graag
Möchte
71
Nooit
Nie
72
Slechts
Nur
73
Juist
Richtig
74
Reeds, al
Schon
75
Zeer
Sehr
76
En
Und
77
Ons
Uns
78
Omdat
Weil
79
Ver
Weit
80
Welk
Welcher
