Die passenden Worte

Question 1

vragen naar welke school/klas iemand gaat.

Answer 1

Zu welcher Schule / In welche Klasse gehst du?

Question 2

vragen hoe iemands lesrooster eruitziet

Answer 2

Wie sieht dein Stundenplan aus?

Question 3

vragen welke vakken iemand het liefst doet.

Answer 3

Welche Fächer machst du am liebsten? Was sind deine Lieblingsfächer?

Question 4

zeggen dat je in klas 9 zit.

Answer 4

Ich gehe in die 9. Klasse

Question 5

zeggen dat je in dezelfde klas zit.

Answer 5

Wir sind in derselben Klasse.

Question 6

zeggen wat je lievelingsvakken zijn.

Answer 6

Meine Lieblingsfächer sind Deutsch und Geschichte.

Question 7

zeggen dat je wiskunde leuk vindt

Answer 7

Mathe macht Spaß.

Question 8

zeggen dat je vandaag een test voor Engels hebt.

Answer 8

Heute schreiben wir eine Englischarbeit.

Question 9

zeggen dat je voor geschiedenis altijd goede cijfers hebt.

Answer 9

In Geschichte habe ich immer gute Noten.

Question 10

zeggen dat vele slachtoffers van pesterijen niet meer naar school willen gaan.

Answer 10

Viele Mobbing-Opfer wollen nicht mehr zur Schule gehen.

Question 11

zeggen dat je al uitkijkt naar de vakantie.

Answer 11

Ich freue mich schon auf die Ferien.

Question 12

vragen of je mag gaan zitten.

Answer 12

Darf ich mich bitte hinsetzen?

Question 13

vragen hoeveel tijd je voor deze opdracht hebt.

Answer 13

Wie viel Zeit haben wir für diese Aufgabe?

Question 14

vragen of je mag samenwerken

Answer 14

Dürfen wir zusammenarbeiten?

Question 15

vragen hoe lang de les duurt.

Answer 15

Wie lange dauert der Unterricht?

Question 16

vragen of er al gebeld is.

Answer 16

Hat es schon geklingelt?

Question 17

vragen hoe dat in het Duits is.

Answer 17

Bitte, wie heißt das auf Deutsch?

Question 18

vragen wat die zin betekent

Answer 18

Bitte, was bedeutet dieser Satz?

Question 19

vragen hoe men dat uitspreekt.

Answer 19

Bitte, wie spricht man das aus?

Question 20

vragen hoe men dat spelt.

Answer 20

Können Sie das mal buchstabieren?

Question 21

vragen op welke bladzijde je gekomen bent.

Answer 21

Auf welcher Seite sind wir, bitte?

Question 22

vragen of de leerkracht dat even kan herhalen

Answer 22

Können Sie das bitte wiederholen?

Question 23

vragen of de leerkracht dat nog eens kan uitleggen.

Answer 23

Können Sie das bitte noch mal erklären?

Question 24

vragen of de leraar een beetje langzamer kan spreken.

Answer 24

Können Sie bitte etwas langsamer sprechen?

Question 25

vragen of de leraar wat groter kan schrijven

Answer 25

Können Sie bitte etwas größer schreiben?

Question 26

vragen of het venster open mag.

Answer 26

Darf ich bitte das Fenster öffnen?

Question 27

vragen of je naar het toilet mag.

Answer 27

Bitte, darf ich mal auf die Toilette / auf das Klo?

Question 28

vragen wat voor een cijfer je behaald hebt voor Duits.

Answer 28

Welche Note habe ich für / in Deutsch?

Question 29

vragen of je geslaagd bent voor het examen.

Answer 29

Habe ich die Prüfung bestanden?

Question 30

vragen of je nog wat kunt oefenen.

Answer 30

Können wir noch ein wenig üben?

Question 31

vragen wie er aan de beurt is.

Answer 31

Wer ist an der Reihe? / Wer ist dran?